Ontslagvergoedingen werden in het verleden vaak massaal in een BV gestort, als koopsom voor een stamrecht. Vervolgens is er weinig aandacht voor het stamrecht tot het moment waarop de uitkeringen moeten aanvangen. En dat is jammer! Een aanslag vennootschapsbelasting in het jaar waarin de uitkeringen starten, is namelijk vaak (deels) te voorkomen. Mariëtte Elling van Auxilium legt uit hoe dit in zijn werk gaat.
Vrijval in de winst
In het jaar waarin de uitkeringen aanvangen valt een (aanzienlijk) deel van de stamrechtvoorziening vrij in de winst van de BV. Deze vrijval wordt veroorzaakt door de verschillende rekenregels bij enerzijds de bepaling van de uitkeringen en anderzijds de fiscale waarde voor de heffing vennootschapsbelasting. Het berekenen van de uitkeringen gebeurt met de actuele rente, hetgeen momenteel resulteert in relatief lage uitkeringen. De fiscale waarde van deze uitkeringen moet echter worden berekend met een rente van 4%. Gevolg is een lage fiscale waarde en daardoor een heffing vennootschapsbelasting ten koste van de liquiditeit in de BV.
Voorkom of beperk heffing vennootschapsbelasting
De vrijval in de BV kost de belastingplichtige feitelijk ca. 40% (vennootschapsbelasting en aanmerkelijkbelangheffing). Als de heffing over de stamrechtuitkeringen in privé (inkomstenbelasting en bijdrage zorgverzekeringswet) hoger is dan die 40%, dan is het de vraag of de vrijval moet worden voorkomen. De vrijval en de daarmee gepaard gaande heffing vennootschapsbelasting zijn ook niet altijd (geheel) te voorkomen, maar een ontslagstamrecht biedt wel wat flexibiliteit die we in de adviespraktijk kunnen gebruiken. Daarvoor is het van belang regelmatig (bijvoorbeeld jaarlijks bij de bespreking van de jaarrekening) aandacht aan het stamrecht te besteden.
Zo moeten de periodieke uitkeringen uiterlijk aanvangen in het jaar waarin de belastingplichtige de AOW-leeftijd bereikt. Door het eerder laten ingaan van de uitkeringen kunnen eventuele verrekenbare verliezen in de BV wellicht worden benut.
In de jaren voor het bereiken van de AOW-leeftijd kan het stamrecht ook al (gedeeltelijk) worden afgekocht. De verplichting in de BV neemt dan af en daardoor ook de vrijval in het jaar dat de uitkeringen moeten ingaan. Het grote voordeel van afkoop is, dat de vrijval van de verplichting niet groter is dan het opgenomen bedrag. De afkoopsom moet worden verloond, maar er is sinds 2014 geen revisierente meer verschuldigd.Verder kan het slim kiezen van de looptijd en hoogte van de uitkeringen de vrijval beperken.
Ten slotte is het mogelijk het stamrecht op de ingangsdatum van de uitkeringen af te storten in een stamrechtverzekering of stamrecht banksparen. Een liquiditeitsoffer voor de BV, maar wel een waarbij geen vennootschapsbelasting verschuldigd is.
Welke optie ook wordt gekozen, het voorkomen van de vrijval is geen doel op zich. De samenhang met ander belast inkomen van betrokkene moet niet uit het oog worden verloren.
Een voorbeeld (afgeronde bedragen)
De heer Jensen (66) zet zijn stamrechtvoorziening van € 300.000 per AOW-datum (1-4-2018) om in een levenslange uitkering. De uitkering bedraagt dan € 15.000 op jaarbasis en de fiscale voorziening per ultimo 2018 is € 200.000. Indien de heer Jensen kiest voor een looptijd van vijf jaar, dan bedraagt de uitkering € 60.000 op jaarbasis en de voorziening per ultimo 2018 € 230.000
Stamrecht versus lijfrente
In dit artikel is uitsluitend gesproken over een stamrecht ontstaan uit een ontslagvergoeding. Bij een lijfrente in de BV (veelal ontstaan uit de inbreng van een onderneming in de BV) speelt eenzelfde vrijval in het jaar waarin de uitkeringen aanvangen. De lijfrente biedt echter minder mogelijkheden om die vrijval te voorkomen.
Mariëtte Elling is verbonden aan Auxilium Adviesgroep
Inge zegt
Als de voorziening daalt naar € 230.000 dan kan er toch geen 5 jaar € 60.000 uitgekeerd worden? en hoe zit het met de vrijgevallen € 70.000?