Een man die intensieve zorg leverde aan zijn in 2015 overleden vader heeft geen recht op de partnervrijstelling voor de erfbelasting, omdat hij in 2014 geen mantelzorgcompliment ontving. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de man, die enig erfgenaam was, tegen het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet-ontvankelijk.
De man kwam voor de jaren 2011 tot en met 2013 in aanmerking voor een mantelzorgcompliment. Over het jaar 2014 werd geen mantelzorgcompliment ontvangen. Vanwege regelmatige ziekenhuisopnames is voor de erflater na 1 februari 2015 geen nieuw indicatiebesluit aangevraagd. In zijn in 2016 ingediende aangifte erfbelasting een beroep gedaan op de partnervrijstelling. Bloedverwanten in de rechte lijn worden normaal gesproken niet als partners aangemerkt, tenzij één van de bloedverwanten in de eerste graad een mantelzorgcompliment als bedoeld in artikel 19a van de Wmo heeft genoten in verband met in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van overlijden verleende zorg aan de erflater (artikel 1a, lid 4, van de SW).
De voorwaarde dat het mantelzorgcompliment is toegekend in het jaar voorafgaand aan het overlijden strekt er toe om een controleerbaar criterium in de SW op te nemen. Erflater is in 2015 overleden, waardoor een beroep op artikel la, lid 4, van de SW, in beginsel nog mogelijk was wanneer op basis van het destijds geldende artikel 19a van de Wmo een mantelzorgcompliment is verkregen over 2014. Aangezien na 1 februari 2015 geen nieuw indicatiebesluit is aangevraagd, kan echter niet worden getoetst of voldaan zou zijn aan de voorwaarde voor een mantelzorgcompliment inhoudende dat sprake moet zijn van een indicatie voor extramurale zorg die ten minste 371 dagen geldig was. Nog daargelaten de vraag of een nieuw indicatiebesluit, gelet op de regelmatige ziekenhuisopnames van erflater, zou zien op extramurale zorg. Daarbij merkt het Hof nog op dat nu met betrekking tot de afschaffing van het mantelzorgcompliment niet is voorzien in enige bepaling van overgangsrecht moet worden uitgegaan van onmiddellijke werking (vgl. HR 24 februari 2017, nr. 16/01159, ECLI:NL:HR:2017:289 en HR 20 oktober 2017, nr. 16/02441, ECLI:NL:HR:2017:2656). De Staatssecretaris van Financiën heeft overigens wel alternatieven voor de partnervrijstelling onderzocht, maar deze niet gevonden (Kamerstukken II, 2015-2016, 34 300 IX, nr. 4, blz. 9-10 en 2015-2016, 34 302, nr. 11, blz. 89-90).
Ook in de stelling van de man dat het Hof op basis van de redelijkheid de partnervrijstelling moet toekennen, ziet het Hof geen aanleiding het hoger beroep gegrond te verklaren. De erflater voldoet niet aan de wettelijke voorwaarden voor de partnervrijstelling. Naar volgt uit artikel 11 van de Wet algemene bepalingen moet de rechter volgens de wet rechtspreken en mag hij de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet niet beoordelen.
Ook interessant voor u! Cursus Schenk- en erfbelasting, 19 november 2019, Prof.dr. Bernard Schols.
Geef een reactie