Was het geld dat vanuit een buitenlandse stichting na het overlijden van de oprichter aan diens kinderen werd overgemaakt een belaste schenking of een onbelaste verplichting op grond van het reglement van de stichting? Over die vraag boog de Rechtbank Gelderland zich onlangs.
In de door een erfgename aangespannen zaak draaide het om de aanslag schenkingsrecht die de Belastingdienst had opgelegd. De ouders van de vrouw waren sinds 1953 onder huwelijkse voorwaarden getrouwd, met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Met ingang van 19 november 1994 hieven ze de huwelijkse voorwaarden op. De vader van de vrouw had in 1975 een stichting (Stiftung) opgericht naar het recht van Liechtenstein, waarin hij geld onderbracht.
Inkeerregeling
De vader overleed in 1995. De weduwe en de vier kinderen (als derde) waren als begunstigden aangewezen van het vermogen in de Liechtensteinse Stiftung. Conform het bepaalde in het reglement van de stichting werden subrekeningen voor de kinderen geopend en werd daarop geld geboekt. Een van de kinderen maakte jaren later, in 2013, gebruik van de inkeerregeling met betrekking tot haar Liechtensteinse vermogen.
Aanslag schenkingsrecht
De fiscus legde alsnog een aanslag schenkingsrecht op en stelde zich op het standpunt dat vader vóór opheffing van de huwelijkse voorwaarden de feitelijke beschikkingsmacht had over het vermogen van de stichting en deze feitelijke beschikkingsmacht daarom bij de opheffing van de huwelijkse voorwaarden in 1994 tot de huwelijksgemeenschap is gaan behoren. Daardoor zou de overboeking naar de subrekening van de dochter fiscaal als schenking door moeder aan haar dochter gelden.
Oordeel: geen vrijgevigheid en dus geen schenking
De Rechtbank Gelderland is het echter niet met de Belastingdienst eens:
‘Om tot een schenking in de zin van de SW te kunnen concluderen, is onder meer vereist dat sprake is van vrijgevigheid door moeder. De rechtbank is van oordeel dat de overboekingen van gelden op de subrekeningen ten name van de vier kinderen hebben plaatsgevonden op basis van het reglement van de stichting. Moeder heeft op de inhoud van het reglement geen enkele invloed kunnen uitoefenen, ook niet tijdens leven van vader. Ook stond ten tijde van de opheffing van de huwelijkse voorwaarden al vast dat moeder geen “tweede begunstigde” meer kon worden, omdat het jongste kind op dat moment al ouder was dan 21 jaar. Het openen van subrekeningen en het overboeken van gelden daar naar toe is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als het uitvoeren van een verplichting door de stichting uit hoofde van het reglement. Dan valt niet in te zien dat bij moeder sprake kan zijn van vrijgevigheid (een rechtshandeling door de schenker, gericht op bevoordeling van de begiftigde). Van een schenking door moeder aan de kinderen is daarom geen sprake.’
_____________________________________________________________________________________________________________________________
Interessant voor u:
Cursus Erfrecht op 21 april 2020 door Prof. Bernard Schols.
Cursus Schenk- en erfbelasting op 14 mei 2020 door Prof. Bernard Schols.
Geef een antwoord