Een belastingplichtige onderneming mag eerder ten onrechte in rekening gebrachte BTW alsnog terugvragen van de Belastingdienst, ook als de eerdere aanslag definitief is geworden. Dat oordeelt het Europese Hof van Justitie in een zaak rondom koolzaadleveringen. Het hof is duidelijk: als vaststaat dat er geen BTW verschuldigd is, hoeft die ook niet betaald te worden.
Het Roemeense bedrijf Donauland heeft in 2013 koolzaad geleverd aan het Duitse Almos Alfons Mosel. De Roemeense belastingdienst kan bij een controle echter geen bewijs vinden dat het koolzaad ook daadwerkelijk de Roemeens grens heeft overschreden. Daarom is de BTW-vrijstelling voor intracommunautaire goederenleveringen niet van toepassing, aldus de fiscus. Er volgt een aanslag van zo’n 100.000 euro, gebaseerd op het standaardtarief van 24% voor binnenlandse leveringen. Conform de aanslag heeft Donauland in maart 2014 correctiefacturen gemaakt. Ontvanger Almos laat kort daarop weten dat op de nieuwe facturen de Roemeense in plaats van de Duitse fiscale identificatiegegevens moeten worden vermeld. Almos geeft daarnaast aan dat het koolzaad het Roemeense grondgebied niet heeft verlaten en dat op de leveringen de BTW-verleggingsregeling moet worden toegepast.
Uitspraak: Europees Hof, 2 juli 2020
Ton gekregen, ton nageheven
Er volgen opnieuw gecorrigeerde facturen, die worden opgenomen in de BTW-aangifte van maart. De BTW wordt in het kader van de verleggingsregeling afgetrokken over het betreffende tijdvak en dat leidt tot een teruggave van 100.000 euro. Enkele jaren later – Donauland is dan overgenomen door het bedrijf Terracult – komt de fiscus met een naheffing van wederom 100.000 euro. De herkwalificatie van de koolzaadleveringen heeft de effecten van de eerdere belastingaanslag ten onrechte tenietgedaan, vindt de belastingdienst.
Vraag aan hof
Daar laat nieuwe eigenaar Terracult het niet bij zitten. Er volgt een rechtszaak, maar de Roemeense rechter wijst de eis af: Donauland had geen administratief bezwaar aangetekend, waardoor de feitelijke fiscale situatie in de belastingaanslag van maart 2014 gewijzigd had kunnen worden. Er volgt hoger beroep en de Roemeense evenknie van het gerechtshof vraagt het EU-hof om een uitspraak. De prejudiciële vraag die wordt gesteld, is of het bedrijf later alsnog de betaalde BTW kon terugvorderen op grond van de verleggingsregeling, ondanks dat de eerdere aanslag definitief is geworden en er geen bezwaar is aangetekend.
Foutje geen reden om van regel af te wijken
Het EU-hof houdt het simpel: als vaststaat dat er geen BTW verschuldigd is, hoeft die ook niet betaald te worden. Het hof stelt vast dat niet in geding is dat leveringen van koolzaad tussen twee belastingplichtigen binnen Roemenië onder de BTW-verleggingsregeling valt. ‘Aangezien de BTW niet verschuldigd is door die leverancier kan hij voor die diensten bijgevolg niet als de tot voldoening van de BTW gehouden persoon worden aangemerkt. De omstandigheid dat die leverancier de BTW heeft betaald door zich te baseren op de onjuiste veronderstelling dat de betrokken levering niet onder de BTW-verleggingsregeling viel, is geen reden om af te wijken van deze regel.’ De onjuist gefactureerde en voldane BTW moet in beginsel worden terugbetaald aan de leverancier. Lidstaten zijn verplicht om ten onrechte geïnde belastingen terug te betalen.
Geen bepaling over herziening onterechte BTW
Als het gaat om BTW die bij vergissing is gefactureerd, kent de Europese BTW-richtlijn geen enkele bepaling over de herziening van ten onrechte gefactureerde BTW door de opsteller van de factuur. Dan is het aan de lidstaten om te bepalen onder welke voorwaarden de ten onrechte gefactureerde BTW kan worden herzien. ‘Wanneer de opsteller van de factuur tijdig het gevaar voor verlies van belastinginkomsten volledig heeft uitgeschakeld, verlangt het beginsel van neutraliteit van de BTW echter dat de ten onrechte gefactureerde BTW kan worden herzien zonder dat deze herziening door de lidstaten afhankelijk kan worden gesteld van de goede trouw van de opsteller van die factuur.’ Bij goederenleveringen die onder de verleggingsregeling vallen, bestaat er geen gevaar voor verlies van belastinginkomsten in verband met de uitoefening van het recht op teruggaaf, aldus het EU-hof. De ontvanger moet weliswaar voorbelasting betalen, maar kan die ook weer aftrekken. De teruggaaf van BTW weigeren aan de leverancier zou er dan op neerkomen dat hem een fiscale last wordt opgelegd in strijd met het beginsel van neutraliteit van de BTW, oordeelt het hof. Dat is bovendien niet doeltreffend (met het oog op een korte bezaarttermijn) en in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
‘Mooi voor de praktijk’
Baker Tilly noemt het oordeel in een eerste reactie ‘voor de praktijk een mooie uitspraak‘. ‘Het Hof van Justitie hecht naar onze mening veel waarde aan het neutraliteits- en doeltreffendheidsbeginsel. Wij zien hiermee een bevestiging van de trend waarin de materiële werkelijkheid prevaleert boven formele aspecten. Dit arrest benadrukt daarnaast het belang van het bepalen van de BTW-positie en een gedegen administratie om deze materiële werkelijkheid te kunnen onderbouwen. Voor de Nederlandse praktijk is het kunnen onderbouwen van de materiële werkelijkheid van belang, omdat indien de aanslag definitief is, de Nederlandse Belastingdienst een verzoek om correctie uitsluitend nog ‘ambtshalve’ in behandeling neemt.’
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Interessant voor u!
- Cursus BTW internationaal goederenverkeer en diensten op 1 oktober 2020 door Marja van den Oetelaar
- Masterclass BTW verschillen in diverse EU-landen op 26 november door Marja van den Oetelaar en Patrick Wille
Geef een reactie