Er is een rechtstreeks verband aan te wijzen tussen de retraite (een verrichte dienst) en de door een stichting ontvangen deelnemersbijdrage (ontvangen tegenprestatie), oordeelt de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De retraites zijn, ondanks dat een deel van de vergoedingen bestaat uit vrijwillige giften, belast met btw.
Het statutaire doel van een in 1993 opgerichte stichting is het bevorderen van mogelijkheden voor monastiek/contemplatief leven voor vrouwen in het bijzonder door middel van meditatie op grond van de Vipassana-methode. De stichting doet dat door het organiseren van retraites en het geven van cursussen en lezingen. Voor het deelnemen aan deze activiteiten moet je je inschrijven en er wordt om een bijdrage gevraagd.
Naast de inkomsten uit de retraites voor logies, eten en drinken bij de meditaties ontvangt de stichting een zogenoemde dana, wat een vrijwillige gift is. Bij annulering van de retraites restitueert de stichting de ontvangen vergoedingen. Volgens de stichting worden de retraites vanwege het vrijwillige karakter van het betalen van een vergoeding, niet onder bezwarende titel worden verricht en de retraites zijn daarom niet belast met omzetbelasting. Er is namelijk sprake van een niet afdwingbare vergoeding wat voortkomt uit het zogenaamde Dana-principe.
Retraites onder bezwarende titel verricht
De inspecteur is een andere mening toegedaan en stelt dat de retraites in de jaren 2015 tot en met 2018 wel onder bezwarende titel zijn verricht. Uit het beleidsplan, jaarverslagen en de website blijkt namelijk dat er een vergoeding (al dan niet vooraf) wordt gevraagd voor het volgen van een retraite. Van een vrijwillig karakter van het betalen van een vergoeding hiervoor is volgens hem geen sprake.
Voor rechtbank Zeeland-West-Brabant staat vast dat een retraite die bestaat uit logies, eten en begeleiding bij meditatie, voor de heffing van omzetbelasting als één prestatie moet worden gezien. De rechtbank is van oordeel dat de stichting bij het bieden van de retraites prestaties onder bezwarende titel heeft verricht omdat zij van deelnemers aan retraites vergoedingen heeft ontvangen.
Geconstateerde rechtsbetrekking tussen stichting en deelnemers
De stichting heeft ook om deze vergoedingen gevraagd en vergoedingen gerestitueerd wanneer deelname aan een retraite door de deelnemer werd geannuleerd. Er is daarom, volgens de rechtbank, sprake van een rechtsbetrekking tussen de stichting en de deelnemers in het kader waarvan over en weer prestaties worden uitgewisseld. Uit niets is gebleken dat de vergoedingen slechts ten dele de retraites hebben vergoed zodat moet worden aangenomen dat de ontvangen vergoedingen de werkelijke tegenwaarde vormen voor de retraites.
Er bestaat daarom een rechtstreeks verband tussen de verrichte dienst (de retraite) en de door de stichting daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie (de deelnemersbijdragen). Het is verder niet zo dat de vergoeding op volstrekt vrijwillige en willekeurige wijze wordt toegekend, zodat het bedrag ervan in de praktijk onmogelijk is vast te stellen. De inspecteur heeft het bedrag van deze vergoeding tijdens een controle kunnen vaststellen. Het maakt daarbij niet uit dat de stichting voor de leraren/begeleiding geen afzonderlijke vergoeding vraagt, maar dat deze volledig is gebaseerd op basis van dana (vrijwillige giften). De rechtbank kenmerkt de retraite voor de heffing van omzetbelasting namelijk als één prestatie.
Beroep op vertrouwens-en gelijkheidsbeginsel faalt
De rechtbank oordeelt dat niet gesproken kan worden van een gewekt vertrouwen van de inspecteur, zoals de stichting stelt, dat geen sprake is van belastingplicht voor de omzetbelasting. Er kan geen vertrouwen worden ontleend aan een brief van de inspecteur aan de stichting waarin beschreven is dat de stichting niet belastingplichtig is voor de omzetbelasting. De inspecteur heeft geen toezegging gedaan na kennisneming van alle daartoe benodigde feiten en omstandigheden. De brief waarin beschreven is dat de stichting niet belastingplichtig is voor de omzetbelasting is een reactie op het door de stichting ingediende formulier ‘opgaaf gegevens onderneming’. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de stichting op het vertrouwensbeginsel daarom faalt.
Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet voor de rechtbank. Volgens de stichting zou het bestaande vertrouwen wel geëerbiedigd zijn met de aanzegging dat alleen vanaf de toekomst sprake is van belastingplicht voor de omzetbelasting. In het verleden is bij de stichting wel gerechtvaardigd vertrouwen gewekt. In 2001 heeft daar namelijk een controle plaatsgevonden en heeft de inspecteur bevestigd dat de stichting kwalificeerde als vrijgesteld ondernemer voor de omzetbelasting. Volgens de rechtbank is er echter geen sprake van gelijke gevallen zodat ook dit beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2024:1609
Geef een reactie