Een inmiddels uitgeschreven AA heeft er bij de rechtbank Rotterdam flink van langs gekregen. De man haalde een klant waar hij al sinds 1993 accountantswerkzaamheden voor verrichtte over om in totaal enkele tonnen uit te lenen aan zijn persoonlijke holding. De geleende bedragen werden ondanks veelvuldige toezeggingen niet terugbetaald aan de vrouw.
Belangen voor eigen gewin boven belangen cliënt gesteld
De rechtbank oordeelt dat de voormalige AA in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende zorgvuldigheidsnorm en daarmee onrechtmatig jegens de klant heeft gehandeld. Bij haar oordeel weegt de rechtbank zwaar mee dat de man ‘kennelijk zonder enige rekenschap van de gevolgen van zijn handelen […] zijn belangen voor eigen gewin boven de belangen van zijn cliënte(n) stelde.’ De rechtbank veroordeelt de voormalige AA in elk geval tot terugbetaling van € 473.100,00 en buigt zich binnenkort nog over zijn eventuele aansprakelijkheid voor een oninbare lening van € 50.000,00 die de klant aan een zakelijke relatie van de accountant verstrekte.
Uitspraak: ECLI:NL:RBROT:2020:9742
Leningen
De AA werkte sinds 1993 bij BDO en werd 1 januari 2004 partner bij Borrie Accountants B.V. In die hoedanigheid verrichtte de AA administratieve en fiscale werkzaamheden voor de vrouw en haar BV. De twee hadden kennelijk een goede relatie, want na zijn overstap wisselde de vrouw zowel zakelijk als privé van accountantskantoor, zodat de AA haar kon blijven bijstaan. In 2010 en 2012 verstrekte de vrouw drie leningen van in totaal €205.000 aan de persoonlijke holding van de AA. Dat geld werd vanuit die holding vervolgens uitgeleend aan diverse rechtspersonen en geïnvesteerd in allerhande projecten. In 2013 verstrekte ze ook nog een geldlening van € 50.000,00 aan Rebram General Trading B.V., een zakelijke relatie van de AA.
Echtgenote AA niet akkoord
In 2016 kwamen de accountant en de klant tot een overeenkomst over de leningen. Daarbij spraken beiden af dat de AA zekerheid stelde voor de betalingsverplichting door middel van verpanding van de uitkering van zijn overlijdensrisicoverzekering en een persoonlijke borgstelling. Per 1 april 2019 werd de AA uitgeschreven uit het beroepsregister van de NBA. Op 12 juli 2019 werd hij namens de klant gesommeerd tot betaling van het geleende bedrag van € 265.000,00. In diezelfde brief werd hij verzocht om zijn borgtochtverplichting na te komen en vóór 31 juli 2019 € 205.000,00 aan de klant te voldoen. De echtgenote van de AA stuurde echter een brief aan de klant, waarin ze meldde dat ze zich beroept op de vernietigingsgrond zoals vermeld staat in artikel 1:89 Burgerlijk Wetboek, vanwege het ontbreken van haar toestemming voor het aangaan van de borgtocht door haar man.
Rechtszaak: onrechtmatige daad
Daarop spande de klant een zaak aan tegen de voormalige AA bij de rechtbank Rotterdam. Het oordeel daar is bepaald niet mals:
Vanaf 1993 was [gedaagde 2] de vaste accountant-administratieconsulent van [naam persoon] en haar ondernemingen. [gedaagde 2] adviseerde [naam persoon] over tal van fiscale en administratieve onderwerpen, zowel zakelijk als privé. Zo is [gedaagde 2] onder meer nauw betrokken geweest bij de verhuizing van een onderneming van [naam persoon] naar een andere vestigingsplaats, heeft hij geadviseerd over de verkoop van aandelen van een onderneming van [naam persoon] aan haar broer en heeft hij de overlijdensaangifte van de moeder en van de partner van [naam persoon] verzorgd. [naam persoon] had in de persoon van [gedaagde 2] en in het werk dat hij als accountant-administratieconsulent verrichtte veel vertrouwen. Dit blijkt uit de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling, de onderwerpen waarbij [naam persoon] [gedaagde 2] betrok en uit het feit dat toen [gedaagde 2] partner werd bij Borrie, [naam persoon] hem naar het nieuwe accountantskantoor volgde.
Mede op basis van het in [gedaagde 2] gestelde vertrouwen, heeft [eiseres] meerdere keren aanzienlijke geldbedragen aan de persoonlijke holding van [gedaagde 2] geleend. De geldleningsovereenkomsten zijn door [gedaagde 2] zelf opgesteld. Daarbij is volgens [gedaagde 2] gebruik gemaakt van een standaardmodel dat vaak door zijn accountskantoor werd gebruikt. [gedaagde 2] heeft bij het opstellen van de overeenkomsten en de advisering over de geldleningen geen andere deskundigen betrokken. Evenmin heeft hij aan [naam persoon] geadviseerd om zich te laten bijstaan door een andere deskundige. Dit nu hij naar eigen zeggen geregeld over geldleningen adviseerde en hij een ervaren accountant was.
Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant‑administratieconsulent mag worden verwacht dat hij deskundig is op zijn vakgebied en bij de advisering duidelijk op de risico’s van de transactie wijst. Onnodige risico’s dienen zoveel als mogelijk te worden beperkt en gecontroleerd dient te worden of verstrekte garanties voldoende zekerheid bieden.
[gedaagde 2] had een persoonlijk belang bij de te verstrekken geldleningen. Om de geldleningen te verkrijgen, is door [gedaagde 2] gebruik gemaakt van het vertrouwen dat [naam persoon] in hem als accountant-administratieconsulent stelde. Zij vertrouwde er op dat zij bij deze zakelijke transactie op een deskundige manier door [gedaagde 2] zou worden geadviseerd.
De door [gedaagde 1] geleende gelden zijn gebruikt voor investeringen in diverse bedrijven en projecten. Niet is gebleken dat vóór het sluiten van de geldleningsovereenkomsten in 2010 en in 2012 [gedaagde 2] heeft gewezen op de risico’s die verbonden waren aan de transactie.
[naam persoon] mocht erop vertrouwen dat de verstrekte garanties voldoende zekerheid boden. [gedaagde 2] wist, althans had als ervaren accountant‑administratieconsulent moeten weten, dat voor het mogen afgeven van een borgtocht dikwijls de echtgenoot / echtgenote toestemming dient te verlenen. Als [gedaagde 2] van mening was dat voor de door hem afgegeven borgtochten geen toestemming van zijn echtgenote vereist was, dan strookt dat niet met de door hem in deze procedure ingenomen stellingen. Als enige twijfel zou hebben bestaan of de toestemming van de echtgenote vereist was, dan had [gedaagde 2] voor de zekerheid moeten adviseren dat zijn echtgenote om toestemming diende te worden gevraagd. Juist op het risico van de vernietiging van de afgegeven borgtocht had [gedaagde 2] moeten wijzen en daarover had hij correct moeten adviseren.
[gedaagde 2] had juist belang bij het verzwijgen dat zijn echtgenote (mogelijk) toestemming voor de borgstelling diende te verlenen. Als [gedaagde 1] niet aan haar betalingsverplichting zou voldoen, zou [eiseres] nakoming van de borgtochtverplichting kunnen vorderen. Door de dan eventueel in te roepen vernietiging, zou [gedaagde 2] niet op die grondslag kunnen worden aangesproken.
De verpanding van de overlijdensrisicoverzekering van [gedaagde 2] en de mogelijkheid tot secureren van de aandelen in [gedaagde 1] bieden, zoals [gedaagde 2] ook heel goed moet hebben begrepen, uiteraard niet de vereiste zekerheid. De overlijdensrisicoverzekering gaat pas tot uitkering over op moment van overlijden van [gedaagde 2] (mits de volledige premie tijdig is voldaan en eveneens aan de overige voorwaarden is voldaan) en niet op het moment van opeisbaarheid van de vordering uit de geldleningsovereenkomst. Naast een vordering op een buitenlandse onderneming, waarvan onzeker is of deze ooit geïnd kan worden, heeft [gedaagde 1] geen eigen vermogen. Dat op enig moment na totstandkoming van de geldleningsovereenkomst in november 2016 [gedaagde 1] wel over meer eigen vermogen beschikte dan de hiervoor vermelde vordering, is niet gebleken. De waarde van de aandelen is zeer beperkt en dekt volstrekt niet de opstaande vordering.
[gedaagde 2] heeft door de hierboven weergegeven handelswijze in strijd gehandeld met een op hem rustende zorgvuldigheidsnorm en daarmee onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld. [gedaagde 2] is dienovereenkomstig schadeplichtig voor de schade die door [eiseres] als gevolg van zijn handelen is geleden. Bij haar oordeel weegt de rechtbank zwaar mee dat kennelijk zonder enige rekenschap van de gevolgen van zijn handelen, [gedaagde 2] , een accountant-administratieconsulent, zijn belangen voor eigen gewin boven de belangen van zijn cliënte(n) stelde.
Dat [gedaagde 2] voor zijn advisering over de geldleningen niet heeft gefactureerd, maakt de beoordeling niet anders. In de relatie tussen [naam persoon] en [gedaagde 2] bestond een nauwe verwevenheid tussen beroepsmatig handelen en privé handelen. Onder die omstandigheden was het voor [naam persoon] niet altijd even duidelijk in welke hoedanigheid [gedaagde 2] haar adviseerde. Daarnaast heeft juist de hoedanigheid van [gedaagde 2] ervoor gezorgd dat [naam persoon] zich niet heeft laten adviseren door een andere deskundige. Eventuele onduidelijkheid over in welke hoedanigheid de advisering plaatsvond, komt voor rekening van [gedaagde 2] .
Geef een reactie