Als de aard en omvang van de op een perceel aanwezige bebouwing zo gering is dat deze als verwaarloosbaar moet worden beschouwd, kan er sprake zijn van een bouwterrein. Dat oordeelt rechtbank Gelderland.
Een btw-ondernemer is eigenaar van diverse percelen waarvan hij er een aantal heeft verkocht. Ten tijde van levering van een van de percelen stond een fietsenstalling van 8 m² met daar naartoe een asfaltpad van ongeveer 22,5 m² op het perceel. Daarnaast lag er een verharding van ongeveer 30 m² ten behoeve van een parkeerplaats.
Monumentale tuin en theekoepel
Verder stond op het perceel, in de monumentale tuin, een monumentale theekoepel met een inhoud van ongeveer 17 m³. De monumentale tuin is beschermd onder de Erfgoedwet en Monumentwet en is niet openbaar toegankelijk.
Van de totale oppervlakte van het perceel, groot 2350 m², mocht de eigenaar 270 m² bebouwen. Na de levering hebben de oorspronkelijke kopers de verharding, het asfaltpad en de fietsenstalling die op het perceel stonden verwijderd. De theekoepel is op het perceel blijven staan. Deze mochten zij, door zijn monumentale status, ook niet verwijderen.
Perceel kwalificeert als bouwterrein
Volgens de inspecteur van de belastingdienst kwalificeert het perceel als bouwterrein voor de omzetbelasting en moet de ondernemer dus omzetbelasting betalen over het perceel. Hij verzoekt de ondernemer om in overeenstemming met zijn standpunt zo snel mogelijk een vrijwillige verbetering (suppletie omzetbelasting) in te dienen. De ondernemer dient een suppletie omzetbelasting in waarna de inspecteur een naheffingsaanslag oplegt. De ondernemer gaat hiertegen in beroep.
Rechtbank Gelderland beoordeelt of ten tijde van de levering van het perceel sprake was van onbebouwde grond en daarmee van een bouwterrein in de zin van artikel 11, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Niet in geschil is dat ten tijde van de levering een gedeelte van het perceel daadwerkelijk bestemd was om op te bouwen.
Verder is niet in geschil dat men de theekoepel, het asfaltpad en de verharding moet aanmerken als gebouwen in de zin van artikel 11, vijfde lid, sub a, Wet OB. Of men de fietsenstalling moet aanmerken als gebouw is wel in geschil. Het verschil gaat over de vraag of de aanwezige bebouwing verwaarloosbaar is of niet.
Eerder besliste de Hoge Raad al dat sprake is van een bouwterrein indien uit een beoordeling van alle omstandigheden – met inbegrip van de intentie van partijen, mits deze wordt ondersteund door objectieve gegevens – blijkt dat op de datum van de levering het betrokken terrein daadwerkelijk was bestemd te worden bebouwd. Hierbij moet men acht slaan op hetgeen ten tijde van de levering is beoogd met de grond.
Fietsenstalling wel een gebouw
Vast staat dat de theekoepel, het asfaltpad, de verharding en de fietsenstalling ten tijde van de levering op het perceel aanwezig waren. De rechtbank gaat mee in de stelling van de ondernemer dat men ook de fietsenstalling als gebouw moet aanmerken. De ondernemer verklaarde dat de fietsenstalling was verankerd met de grond en naar zijn aard en inrichting bestemd was om duurzaam ter plaatse te blijven.
Verder oordeelde de rechtbank dat de aard en omvang van de aanwezige bebouwing echter zo gering is, dat je deze als verwaarloosbaar moet beschouwen. Daarbij is van belang dat de bebouwing in totaal maar een heel klein deel, ongeveer 3%, van het gehele perceel bedroeg. Het bebouwde gedeelte is daarmee in omvang ondergeschikt aan het onbebouwde gedeelte.
De kopers hebben het asfaltpad, de verharding en de fietsenstalling na de levering verwijderd. Daaruit kan je volgens de rechtbank afleiden dat deze gebouwen ook naar hun aard ondergeschikt waren aan de onbebouwde grond.
Dat de theekoepel een monument is en op het perceel is blijven staan, maakt dit oordeel niet anders. De theekoepel stond weliswaar op het perceel, maar de theekoepel is onderdeel van de monumentale tuin die bij het perceel hoort. Gesteld noch gebleken is dat de aanwezigheid en de monumentale aard van de theekoepel bij de aankoop van het perceel een rol speelden
Er is daarom volgens de rechtbank sprake van onbebouwde grond. Deze grond moet, gelet op hetgeen ten tijde van de levering met het perceel was beoogd, als bouwterrein worden aangemerkt.
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2023:2859, AWB 22/2343
Geef een reactie