Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft een buitenlands belastingplichtige onder voorwaarden recht op arbeidskorting. Naar het oordeel van de rechtbank moet het premiedeel van de arbeidskorting worden berekend aan de hand van het in Nederland belastbare inkomen.
Een belastingplichtige woonde in 2018 en 2019 het gehele jaar in België en was in loondienst werkzaam bij een bedrijf in Nederland. Hij is voor beide jaren verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen in Nederland.
Voor de jaren 2018 en 2019 is hij een buitenlands belastingplichtige in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Hij is geen kwalificerend buitenlands belastingplichtige in de zin van artikel 7.8 van de Wet IB 2001.
De belastingplichtige ontving in 2018 € 48.809 aan salaris. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in Nederland bedroeg € 35.926. Een bedrag van € 12.883 heeft hij buiten Nederland genoten.
In het jaar 2019 ontving hij € 52.749 aan salaris. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in Nederland bedroeg € 30.849. Het inkomen dat hij buiten Nederland heeft genoten bedraagt € 21.900.
Nederlands inkomen of wereldarbeidsinkomen?
De belastingplichtige stelt dat hij recht heeft op een premiedeel van de arbeidskorting en dat hij daarbij uitgaat van het Nederlandse inkomen en het in het buitenland verworven inkomen daarbij buiten beschouwing laat.
De inspecteur stelt dat moet worden uitgegaan van het wereldarbeidsinkomen, dus inclusief het in het buitenland genoten loon. Volgens de inspecteur moet de term “arbeidsinkomen” voor de berekening van het premiedeel van de arbeidskorting in de context van de premieheffing worden opgevat.
In artikel 8, eerste lid, van de Wfsv is bepaald, zo vervolgt de inspecteur, dat het premie-inkomen het wereldinkomen op jaarbasis is. Verder stelt hij dat het zogenoemde ‘Costa Rica-arrest’ niet van toepassing is omdat de Hoge Raad zich in dat arrest enkel heeft uitgelaten over het belastingdeel en niet over het premiedeel van de arbeidskorting.
Costa Rica-arrest
Met betrekking tot de vraag of het ‘Costa Rica-arrest’ ook van toepassing is voor het premiedeel van de arbeidskorting heeft Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in haar uitspraak van 24 mei 2022 het volgende overwogen: ‘‘ Hoewel de Hoge Raad in genoemd arrest niet expliciet heeft geoordeeld dat niet alleen het inkomstenbelastingdeel van de arbeidskorting, maar ook het premiedeel moet worden berekend op basis van de in Nederland belastbare arbeidsinkomsten, moet ervan worden uitgegaan dat de Hoge Raad wel in die zin ten aanzien van beide delen heeft geoordeeld “.
In overeenstemming met voormelde uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is de rechtbank van oordeel dat ook met betrekking tot het premiedeel van de arbeidskorting moet worden uitgegaan van de in Nederland belastbare arbeidsinkomsten, en niet van het wereldarbeidsinkomen, zoals de inspecteur heeft gesteld.
Algemene heffingskorting
Een buitenlands belastingplichtige heeft in beginsel geen recht op de algemene heffingskorting .Op grond van de non-discriminatiebepaling van het belastingverdrag Nederland-België heeft belastingplichtige als inwoner van België als buitenlands belastingplichtige alsnog recht op de algemene heffingskorting.
Vervolgens heeft de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat de heffingskorting niet pro rata naar het deel van het wereldinkomen dat in Nederland belastbaar is, wordt verleend, maar volledig wordt toegekend.
De rechtbank oordeelt dat op grond van de non-discriminatiebepaling moet worden aangesloten bij de rechten die inwoners van Nederland hebben. Bij binnenlands belastingplichtigen in Nederland wordt de algemene heffingskorting berekend aan de hand van het verzamelinkomen, zijnde het wereldinkomen. Dat betekent dat ook in dit geval het belastingdeel van de algemene heffingskorting moet worden berekend uitgaande van het wereldinkomen.
Geef een reactie