
Een sporter was in 2015 professioneel mountainbiker en kreeg het met de fiscus aan de stok over de vraag of zijn mountainbike-activiteiten bij een Duits team kwalificeren als loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheid. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelde onlangs over de vraag of er sprake was van een gezagsverhouding.
Gedurende de jaren 2009 tot en met 2015 fietste de professionele mountainbiker voor een Duits team, dat in 2015 uit zes mountainbikers bestond. In 2016 fietste hij voor een ander team en eind 2016 beëindigde hij zijn carrière als professioneel mountainbiker.
Wieler- en sponsorcontract
Op 29 november 2012 sloot de man twee overeenkomsten af met het team, een Duitse GmbH. Het ging om een wielercontract en een sponsorcontract. In beide contracten werd uitvoerig ingegaan op de verplichtingen van de sporter ten opzichte van het team. De mountainbiker heeft aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.197. Hij heeft € 45.678 aan winst uit onderneming aangegeven en heeft in zijn aangifte verzocht om aftrek elders belast naar een bedrag van € 31.045. Hij heeft een bedrag van € 21.794 aan kosten in aftrek gebracht. De inspecteur is van de aangifte afgeweken en heeft de aanslag IB/PVV 2015 vastgesteld naar een belastbaar inkomen van € 68.816.
Geschil: dienstbetrekking of row?
Bij het hof is vervolgens in geschil of ten aanzien van de mountainbike-activiteiten sprake is van loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheid. Het juridische kader daarbij is het volgende, overweegt het hof: ‘Op grond van artikel 3.81 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 in samenhang met artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964, voor zover hier van belang, is loon al wat uit een dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Bij de beoordeling of sprake is van loon dat uit een dienstbetrekking wordt genoten is maatgevend of is voldaan aan de eisen van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek, waarvoor als vereisten gelden: een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een verplichting tot het betalen van loon en een gezagsverhouding. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daartoe zijn niet alleen van belang de rechten en verplichtingen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar ook de wijze waarop partijen aan hun overeenkomst uitvoering hebben gegeven en daaraan aldus inhoud hebben gegeven.’
Gezagsverhouding?
Tussen partijen is niet in geschil dat de mountainbiker zich heeft verbonden om persoonlijk arbeid te verrichten en dat de GmbH verplicht is om hiervoor te betalen. Daarom beoordeelt het hof of sprake is van een gezagsverhouding. Bij beantwoording van de vraag of sprake is van een gezagsverhouding moet worden beoordeeld of degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en of laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk.
Het oordeel van het hof is duidelijk in het voordeel van de fiscus: ‘Ter zitting heeft de gemachtigde namens belanghebbende betoogd dat weliswaar uit de overeenkomsten een gezagsverhouding volgt maar dat feitelijk geen sprake was van een gezagsverhouding. Belanghebbende kon immers zelf zijn trainingsschema en voeding bepalen. Anders dan bij wielrenners hoefde belanghebbende – als mountainbiker – zich niet aan teamafspraken over de wedstrijdtactiek te houden, ook hield [GmbH] niet dagelijks toezicht op belanghebbende. […]
Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat ondanks de overeenkomsten waarin tot in detail is geregeld waar belanghebbende zich aan moet houden en die ook volgens belanghebbende een gezagsverhouding inhouden, feitelijk geen sprake was van een gezagsverhouding. De omstandigheden dat de mountainbikesport geen teamsport is en dat [GmbH] zich niet bemoeide met de voeding en het trainingsschema van belanghebbende zijn onvoldoende om tot het oordeel te komen dat een gezagsverhouding ontbreekt. [GmbH] bepaalde namelijk nog steeds aan welke wedstrijden belanghebbende moest deelnemen, welke kleding hij daarbij en tijdens zijn trainingen moest dragen, welke fiets hij moest gebruiken en wanneer hij voor promotieactiviteiten moest aantreden. De omstandigheden dat belanghebbende de aangewezen wedstrijden ook zonder bemoeienis van [GmbH] zou willen fietsen en hij alleen naar de promotieactiviteiten hoefde te gaan indien dat in zijn trainings- en wedstrijdschema paste, maken dit niet anders.’
Geef een reactie