Hoewel een dga aangeeft in 2019 geen werkzaamheden voor zijn bv te hebben verricht oordeelt Hof Amsterdam anders. De dga voert aan dat zijn taxibedrijf pas in 2020 echt actief is geworden, maar het hof oordeelt dat in 2019 al de nodige handelingen zijn verricht en een beperkt gebruikelijk loon van toepassing is voor een bedrag van € 15.000.
Een man, getrouwd en vader van drie kinderen, is directeur en enig aandeelhouder van een bv die is opgericht op 20 september 2019 en een taxibedrijf uitoefent. In februari 2020 ontvangt hij bericht van de belastingdienst om aangifte IB/PVV te doen over 2019. Op een herinnering in oktober van dat jaar en een aanmaning in november reageert hij niet.
Als reactie hierop legt een inspecteur hem een ambtshalve aanslag op naar een belastbaar inkomen uit werk en inkomen van € 53.733 en een verzuimboete. Dit inkomen bestaat uit een uitkering van de gemeente van € 8.733 en een gebruikelijk loon van € 45.000.
Voor de rechtbank staat het vast dat de dga geen aangifte heeft gedaan ondanks een herinnering en een aanmaning. Het beroep van de dga dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Wel werkzaamheden verricht
Voor de rechtbank staat het ook vast dat de dga directeur en enig aandeelhouder is van de bv en daarvoor handelingen heeft moeten verrichten. De dga verklaarde dat hij heeft geprobeerd om in 2019 een financiering te krijgen oor een auto.
Volgens de rechtbank heeft de dga daarmee, hoewel hij heeft aangevoerd dat het taxibedrijf pas in 2020 echt actief is geworden, in 2019 voor de bv werkzaamheden verricht. De inspecteur heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat artikel 12a van de Wet LB toepassing vindt.
Op grond van dat artikel wordt ten aanzien van een werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft het van dat lichaam genoten loon ten minste gesteld op het hoogste van de volgende bedragen: of 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, of het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van het lichaam, of € 45.000.
De inspecteur stelde ook dat het gebruikelijk loon moet worden bepaald op € 15.000, omdat volgens hem het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking niet meer is dan dat.
Pro rata berekening
Het hof oordeelde dat er in beginsel van uitgegaan dient te worden gegaan dat de dga een loon heeft genoten van € 45.000. Met instemming van de inspecteur kan dit loon voor 2019 beperkt worden (door toepassing van een pro rata berekening) tot € 15.000.
Ook in hoger beroep gaf de dga aan dat hij in 2019 in het geheel geen arbeid heeft verricht en naast zijn uitkering geen inkomsten heeft genoten. Voor deze stelling kon hij echter geen onderbouwing geven.
Het hof oordeelt dat er wel degelijk sprake is geweest van (enig) inkomen, zoals de omstandigheid dat de dga weliswaar een uitkering heeft genoten maar dat deze uitkering (gelet op de omvang van zijn gezin) beperkt van omvang was en per 1 december 2019 is beëindigd.
De stelling van de dga dat hij pas eind januari 2020 voldeed aan de voorwaarden voor een taxivergunning, is niet (bijvoorbeeld met een kopie van de afgegeven vergunning of andere stukken) onderbouwd volgens het hof.
Ook dat de dga tegen allerlei vertragende tegenslagen zou zijn opgelopen op grond waarvan hij ook van overheidswege niet eerder dan januari 2020 kon aanvangen met zijn arbeid, achtte het hof onvoldoende onderbouwd.
Tenslotte kon de dga geen verklaring geven voor de omstandigheid dat in de jaarrekening van de bv over 2019 geen melding wordt gemaakt van omzet, terwijl hij in de aangifte omzetbelasting 2019 omzet aangeeft.
Beboetbaar feit
Wat betreft de verzuimboete volgt het hof het oordeel van de rechtbank omdat volgens haar de boete een verzuimboete is wegens het niet doen van aangifte. Omdat geen aangifte is gedaan over 2019 is sprake van een beboetbaar feit.
De dga probeerde het nog door te stellen dat hij het nakomen van zijn administratieve en fiscale verplichtingen door zijn boekhouder laat uitvoeren en hij zich er niet van bewust is iets fout te hebben gedaan.
Het hof oordeelde echter dat de dga onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat sprake is van afwezigheid van alle schuld op grond waarvan de boete zou moeten vervallen. De uitnodiging, de herinnering en de aanmaning tot het doen van aangifte heeft hij immers op zijn eigen adres ontvangen.
De herinnering en zeker de aanmaning hadden voor de dga reden moeten zijn beter erop toe te zien dat zijn boekhouder de aangifte tijdig zou indienen.
Geef een reactie