Door bij de klanten van een supermarkt een aparte vergoeding in rekening te brengen voor de aanschaf van plastic draagtassen, hebben deze klanten een separaat belang en kan geen sprake zijn van een bijkomende prestatie. Daarbij is relevant of de klant de keuze heeft om een draagtas te kopen.
Een ondernemer exploiteert supermarkten onder twee merknamen en verkoopt naast de boodschappen plastic draagtassen aan de kassa voor een bedrag van € 0,25 per stuk, inclusief omzetbelasting. Ook verkoopt de exploitant zogenoemde big shoppers aan de kassa die voor € 1,45 te koop zijn.
De verkoopprijs van de tassen, waarop het logo geprint is van de betreffende supermarktformule, staat bij supermarkten van het ene merk wel, en bij supermarkten van het andere merk niet bij de draagtassen vermeld.
In het tweede kwartaal 2019 verkoopt de exploitant ruim 3 miljoen plastic tassen en betaalt aan de Stichting Afvalfonds verpakkingen (Afvalfonds) een ‘afvalbeheersbijdrage’, omdat de tassen volgens het Afvalfonds afval zijn.
Bijkomende prestatie
Over het tweede kwartaal 2019 draagt de ondernemer btw af naar het algemene btw-tarief van 21%. Later komt de ondernemer op die aangifte terug en stelt dat de plastic draagtassen als bijkomende prestatie zouden opgaan in haar hoofdprestatie, zijnde de verkoop van de boodschappen, en dat daarom het gemiddelde btw-tarief voor die boodschappen ad 10,5% zou moeten gelden.
De inspecteur neemt het standpunt in dat het verlaagde tarief niet van toepassing is en dat de verkoop van de draagtassen een separate prestatie vormt. Het verzoek om teruggave van € 60.000 aan omzetbelasting wijst hij af.
De inspecteur stelt verder dat onder de afnemers van de draagtassen het afzonderlijke belang bij die draagtassen verschilt, wat een aanwijzing is dat het geen bijkomende prestatie is. Er wordt een aparte vergoeding voor de draagtassen in rekening gebracht en de afnemer heeft de keuze een tas te kopen.
Dat wijst op een bewuste keuze, aldus de inspecteur, en tassen worden tegenwoordig ook veel hergebruikt, mede gezien het in 2016 ingevoerde verbod op gratis plastic tasjes.
Voor rechtbank Noord-Holland moet de vraag beantwoord worden of de verkoop van boodschappen de hoofdprestatie vormt, terwijl de verkoop van de draagtassen moet worden beschouwd als een bijkomende prestatie die het fiscale lot van de hoofdprestatie deelt.
De rechtbank bevestigt het standpunt van de inspecteur en oordeelt dat geen sprake is van een bijkomende prestatie. Daarbij is het relevant dat de klant de keuze heeft een draagtas te kopen of op andere wijze te voorzien in het verpakken en vervoeren van de andere bij de ondernemer gekochte goederen.
Dit betekent dat de levering van de draagtas een doel op zich is voor de gemiddelde klant van de ondernemer en dat in veel gevallen de tas daarna geen afval is, maar wordt hergebruikt. Bij de levering is in ieder geval geen sprake van een goed dat bestemd is om als afval te worden verwerkt.
Draagtas is geen verpakking
De ondernemer verwees in haar beroep op paragraaf 4.1 van het Besluit Toelichting Tabel 1. De plastic tassen zijn, naar het oordeel van de ondernemer, verpakkingen en geen bijzondere verpakkingen met een zelfstandige gebruikswaarde en daarom is sprake van een bijkomende prestatie. De inspecteur stelde hierbij eerder al dat de draagtas geen verpakking is als bedoeld in paragraaf 4.1, omdat het als functie heeft te dragen en niet te omhullen.
Het beroep faalt dan ook voor de rechtbank, die oordeelt dat verpakkingen voor de modale afnemer niet meer zijn dan een onderdeel van de producten die hij koopt, en dat de verpakking opgaat in de levering van het product.
Hof Amsterdam sluit zich aan bij de overwegingen en oordelen van de rechtbank en bevestigt dat de levering van de tassen niet bijkomend is bij de levering van andere goederen en moet worden aangemerkt als een zelfstandige prestatie.
Dat de tas voor sommige klanten een belang van korte duur heeft, omdat deze na gebruik wordt weggegooid, leidt niet tot een ander oordeel.
De ondernemer vond ook nog dat er sprake van was dat dubbele heffing optreedt door de heffing van de afvalbeheersbijdrage die zij is verschuldigd voor de plastic draagtassen die zij verkoopt. Het hof oordeelde dat de ‘Afvalbeheersbijdrage Verpakkingen’ die in 2008 is ingevoerd, echter geen belasting is.
De conclusie van het hof luidt dan ook dat het door de ondernemer aanbieden van plastic tassen tegen vergoeding niet anders kan worden aangemerkt dan als een op zichzelf staande levering van goederen.
Geef een reactie