Het faciliteren van diensten bij de aan-en verkoop van tickets kan niet worden beschouwd als het verlenen van een toegangsrecht tegen voorafgaande betaling, waarvoor het verlaagde btw-tarief geldt, oordeelt het hof Amsterdam.
Een bv exploiteert een internetplatform waarop particulieren een toegangsrecht voor een sportwedstrijd, concert, festival of voorstelling te koop aanbieden of kopen van andere particulieren. De verkoper bepaalt zelf de prijs waarvoor hij het toegangsrecht op het platform te koop zet, met een maximum van 120% van de originele toegangsprijs (inclusief reserveringskosten).
Zowel de verkoper als de koper is een ‘service fee’ van 5% van de verkoopprijs aan het platform verschuldigd, en de koper daarnaast nog een ‘transaction fee’ van 3%. Die fees zijn alleen verschuldigd indien het toegangsrecht daadwerkelijk wordt verkocht.
Voor sommige toegangsrechten biedt het platform het product ‘secure verkoop’ aan. Het aan de verkoper verstrekte ticket wordt dan ongeldig gemaakt en vervangen door een nieuw, door of voor het platform aangemaakt (digitaal) ticket, met de naam van de nieuwe koper erop en een nieuwe barcode.
Zo wordt gewaarborgd dat de verkoper een doorverkocht toegangsrecht niet langer kan uitoefenen.
Toegang verlenen tot culturele evenementen
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of het platform uit de door haar ontvangen fees voor verkoop omzetbelasting is verschuldigd naar het algemene tarief van 21% dan wel het verlaagde tarief van 9%, op grond van Tabel I, post b-14 behorende bij de Wet OB (toegang verlenen tot culturele evenementen)
Het platform stelt dat op grond van de Wet OB 1968 recht bestaat op toepassing van het verlaagde tarief voor zowel de normale ‘ verkoop ’ als de ‘secure verkoop ’, omdat daarbij sprake is van toegang verlenen.
Bij secure verkoop zou volgens het platform sprake zijn van een situatie, waarbij zij toegang verleent tot de culturele voorziening, omdat zij namens de organisator of zaalhouder de bestaande tickets ongeldig verklaart en nieuwe tickets uitgeeft.
Naar het oordeel van de rechtbank en dat van het hof kunnen de diensten van het platform, die bestaan uit het tegen vergoeding bieden van de gelegenheid om een ticket door te verkopen en de afhandeling daarvan, niet worden beschouwd als het verlenen van een toegangsrecht tegen voorafgaande betaling.
Het toegangsrecht is immers al door de organisator aan de verkoper toegekend. Wanneer de verkoper het eerder gekochte toegangsbewijs doorverkoopt, is het in elk geval niet het platform die de toegang verleent tot een cultureel evenement.
Ook in de situatie van secure verkoop is het niet het platform die toegang verleent of een reservering maakt. Naar het oordeel van de het hof is nog steeds sprake van een situatie waarin de verkoper het recht op toegang overdraagt aan de koper.
Volgens het hof heeft het platform niet aannemelijk gemaakt dat zij namens de organisator tickets ongeldig verklaart en opnieuw toegang verleent. Het hof vindt het aannemelijk dat het platform de koop en verkoop tussen particulieren van reeds verleende toegangsrechten faciliteert en daarbij zich inspant te zorgen dat de doorverkochte toegangsrechten op een ‘veilige’ manier van eigenaar wisselen.
Uit deze overwegingen trekt het hof de conclusie dat het platform niet als commissionair in de zin van artikel 4, lid 4, van de Wet OB is aan te merken. Er kan immers niet worden gezegd dat het platform bij de verkoop van toegangsrechten heeft gehandeld op eigen naam, maar op order en voor rekening van een ander.
Het hof vindt dat het platform meer als een agent heeft gehandeld, die eveneens optreedt in opdracht van een ander, maar dat niet op eigen naam doet. Agenten brengen koper en verkoper bij elkaar en rekenen daarvoor een fee, zoals ook het platform heeft gedaan.
Reserveringskosten
Wat betreft de normale en de secure verkoop van de tickets is het platform nog steeds van mening dat het verlaagde tarief voor de omzetbelasting geldt, omdat de ontvangen vergoedingen zijn aan te merken als ‘reserveringskosten’ als bedoeld in het besluit van de staatssecretaris van 22 december 2017, nr. 2017-16288 (Toelichting Tabel I).
De fees die het platform ontvangt zouden vergelijkbaar zijn met de vergoedingen (reserveringskosten) die ticketproviders voor initiële voorverkoop ontvangen en die mogen delen in het verlaagde tarief.
Het hof deelt dat standpunt van het platform niet en oordeelt dat de exploitant namelijk een dienst aanbied waarmee particulieren op veilige wijze toegangsbewijzen kunnen aanbieden, kopen en verkopen (de “Platformdienst”).
In het kader van een veilige overdracht en betaling verricht het platform diverse controles en bemiddelt zij ook tussen koper en verkoper als het toegangsbewijs ongeldig blijkt. De dienstverlening van het platform is daarmee wezenlijk anders van aard en meer omvattend dan die van initiële voorverkopers en daarom niet vergelijkbaar met de reserveringskosten als bedoeld in het Besluit.
De slotsom is dat van reserveringskosten geen sprake kan zijn en dat op de ontvangen fees het normale btw-tarief van toepassing is.
Geef een reactie