
Ondanks een weigering van de Belastingdienst om hem als gemachtigde van derden te laten optreden kunnen de bv’s van een dga toch een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting vormen, oordeelt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Een man is vanaf 1998 bestuurder en enig werknemer van een bv die weer de bestuurder is van een andere, tweede bv. Op 13 juni 2012 wordt er door de Belastingdienst een beschikking fiscale eenheid omzetbelasting afgegeven. Uit deze beschikking volgt dat beide bv’s tot een fiscale eenheid behoren in de zin van artikel 7, lid 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
Door de strafkamer van het hof wordt de man op 27 mei 2014 veroordeeld voor het valselijk opmaken van een overeenkomst en het opzettelijk doen van onjuiste aangiften vennootschaps- en inkomstenbelasting. Hij krijgt een beroepsverbod opgelegd en mag vijf jaar het beroep van belastingadviseur/belastingconsulent niet uitoefenen.
De Belastingdienst besluit om de man te weigeren als gemachtigde in fiscale aangelegenheden en trekt het beconnummer van de tweede bv in. Voor hof Arnhem-Leeuwarden is onder meer in geschil of sprake is van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting tussen beide bv’s.
Organisatorische verwevenheid
Het gaat er hierbij met name om of sprake er is van organisatorische verwevenheid tussen die bv’s. De dga zelf vindt van niet en ook van een FE voor de omzetbelasting is wat hem betreft geen sprake. De inspecteur vindt dat van beide wel gesproken kan worden.
Op grond van artikel 7, lid 4 Wet OB worden de in die bepaling bedoelde personen en lichamen als één ondernemer aangemerkt indien zij in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven dat zij een (fiscale) eenheid vormen.
Uit een arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2022 blijkt dat de ‘betrokken personen, ondanks hun juridische zelfstandigheid, in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanige banden hebben dat kan worden gezegd dat zij als eenheid – en dus als één ondernemer – een zelfstandige economische activiteit uitoefenen’.
Een gezamenlijke leiding
Volgens het hof is voor verwevenheid in organisatorisch opzicht vereist dat de betrokken personen onder een gezamenlijke, en als een eenheid functionerende, leiding staan. En dat de leiding van de ene persoon ten opzichte van die van de andere persoon in een positie van feitelijke ondergeschiktheid verkeert.
In dit geval, zo redeneert het hof, is de man de enige werknemer van de bv die bestuurder is van de andere bv en zodoende kan hij beide bv’s daadwerkelijk besturen. Naar aanleiding van de weigering van de Belastingdienst om hem als gemachtigde van derden te laten optreden heeft de man nagedacht over het al of niet voortzetten van de bv’s, en heeft hij besloten die voort te zetten.
In deze feiten en omstandigheden ziet het hof voldoende aanleiding om te constateren dat beide bv’s onder een gezamenlijke leiding staan. Het gaat immers niet om de vraag of hij namens (de onderdelen van) de fiscale eenheid naar buiten toe optreedt of dat hij als gemachtigde bij de Belastingdienst wordt toegelaten.
Het gaat om de vraag of beide bv’s onder een gezamenlijke leiding staan in de zin van artikel 7, lid 4 Wet OB. Nu dat het geval is, is sprake van organisatorische verwevenheid. Van rechtswege is dan sprake van een fiscale eenheid omzetbelasting met betrekking tot beide bv’s, zo beslist het hof.
Geef een reactie