Twee broers besloten elk hun eigen weg te gaan en de activiteiten binnen hun gezamenlijke transportbedrijf op te splitsen, maar de afwikkeling verliep niet al te soepel. De twee stonden onlangs tegenover elkaar in de rechtszaal, waarbij het in een kort geding draaide om een accountantsverklaring.
‘Omzet in eigen zak’
De twee waren elk voor de helft aandeelhouder in een transportbedrijf. Binnen het bedrijf richtte de ene broer zich op veevoedertransport en de ander op metaaltransport. Maar vanaf maart 2022 spraken ze erover om de activiteiten van het transportbedrijf te splitsen per 1 januari 2023. Het veevoedertransport zou vanaf die datum worden voortgezet in een bedrijf van de ene broer, het metaalvervoer door de andere broer via het oorspronkelijke transportbedrijf of een in 2021 opgerichte BV. Daartoe zou de ene broer zijn aandelen in de oorspronkelijk gezamenlijke onderneming overdragen aan de andere. Maar volgens een van de twee bediende de ander met die BV kort voor de opsplitsing klanten van het gezamenlijke bedrijf om de daarmee gegenereerde omzet in eigen zak te steken.
Vordering accountantsverklaring
In een kort geding vorderde hij daarom van de BV “een door een accountant gevalideerde verklaring te verstrekken, houdende haar winst- en verliesrekening over de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 december 2022, althans een zodanige verklaring waaruit volgt welke bedragen aan omzet en kosten zijn geboekt in de administratie van die vennootschap in die periode, zulks op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).”
Die verklaring zou nodig zijn om te kunnen vaststellen welke omzet en winst daardoor door het (voorheen gezamenlijke) transportbedrijf was misgelopen. Dit is voor de eisende partij van belang bij de bepaling van de waarde van de over te dragen aandelen in het transportbedrijf.
Toewijsbaarheid vorderingen
De voorzieningenrechter schetst eerst wat er voor nodig is om zo’n vordering toe te wijzen: “Artikel 843a Rv verbindt vier cumulatieve voorwaarden aan de toewijsbaarheid van een vordering tot inzage in of afgifte van bescheiden: (1) de eiser moet op dat moment een rechtmatig belang hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en (4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet die te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben. Gezien de laatste voorwaarde moet het gaan om bestaande stukken (Rechtbank Den Haag, 14 januari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:248). Artikel 843a Rv ziet niet op het opmaken van bescheiden (Rechtbank Rotterdam, 4 oktober 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:7671).”
Vordering afgewezen
Op basis van die criteria wordt de vordering afgewezen. Je kunt namelijk niet iets vorderen dat er niet is: “Niet ter discussie staat dat de verklaring, waarvan afgifte wordt gevorderd, geen bestaand stuk is. Zo er al onderliggende zouden bestaan, dan geldt dat in elk geval geen door een accountant gevalideerd stuk bestaat. De vordering van [eiseres] tot verstrekking van de verklaring als door haar omschreven, moet al op grond hiervan worden afgewezen. Dat laat overigens onverlet dat het (in het kader van de beëindiging van de zakelijke relatie tussen de twee broers) raadzaam zou dat [gedaagde] aan [eiseres] inzicht in haar cijfers over het laatste kwartaal van 2022 geeft, zodat één van de hobbels in de onderhandelingen over die beëindiging wellicht genomen kan worden.”
Geef een reactie