
Een AA die partner is bij een accountantskantoor werd in 2021 door de Accountantskamer flink op de vingers getikt en zou op diverse punten tekort zijn geschoten bij de verkoop van aandelen tussen twee zakenpartners. Een paar jaar later blijft daar in hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) echter niets van overeind.
De eigenaar van een eenmanszaak, actief in de wegenbouw, begint in 2012 samen met een nieuwe zakenpartner een nieuw wegenbouwbedrijf. De AA gaat in 2013 de jaarrekeningen samenstellen voor de twee vennootschappen waaruit de onderneming bestaat. Beide eigenaren houden 50% van de aandelen via hun persoonlijke vennootschappen.
Samenwerkingsovereenkomst
Na een tijdje botert het niet meer zo tussen de twee eigenaren van het bedrijf. Er wordt een samenwerkingsovereenkomst opgesteld waarin staat dat een van hen de dagelijkse leiding krijgt en de exclusieve zeggenschap over het complete commerciële, investerings- en dividendbeleid. De andere partner, die van de voormalige eenmanszaak, krijgt operationele taken. In 2018 krijgt hij een bod van zijn compagnon: die wil hem uitkopen. De twee komen overeen dat de aandelen in twee tranches worden verkocht, voor een totaalbedrag van € 370.000.
Tweede deel aandelenoverdracht afgeblazen
In maart 2018 wordt de eerste tranche geleverd en treedt de verkoper van de aandelen af als bestuurder. Hij blijft nog wel betrokken bij het bedrijf, maar krijgt ook twijfels over de verkoopprijs van de aandelen. Hij praat er begin 2019 over met de AA, die een overzicht opstelt waarin is aangegeven hoe de koopprijs zich verhoudt tot de zichtbare intrinsieke waarde van de onderneming. Eind dat jaar staat de levering van de tweede tranche gepland, waarbij ook (opnieuw) een lijst betrokken is met opdrachtgevers die onder het afgesproken concurrentiebeding vallen. Dat leidt tot problemen: de verkoper is het niet eens met die lijst en blaast de overdracht af. Hij wil ook inzicht in de boeken van de betrokken ondernemingen.
Tuchtklacht
Dat krijgt hij, maar hij dient ook een tuchtklacht in tegen de AA. De Accountantskamer is het met de verkopende partij eens dat de AA in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, en van objectiviteit, rondom de samenwerkingsovereenkomst. De sterk eenzijdige overeenkomst vormde bovendien een bedreiging voor de objectiviteit van de AA, aldus de tuchtrechter. Omdat de verkopende partij veel vertrouwen had in de AA, had die zich er ook van moeten vergewissen dat hij begreep wat in het kader van deze transacties zijn rol als accountant was en wat hij wel en niet kon betekenen. Bovendien heeft de AA in de discussie over de lijst met opdrachtgevers partij gekozen ten gunste van één van beide partijen, waarmee hij heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit, aldus de Accountantskamer. De AA kan verder niet weerleggen dat bij de jaarrekeningen 2017 en 2018 van de persoonlijke vennootschap van de verkoper de Letters of Representation (LOR’s) ontbreken. De Accountantskamer legde de maatregel van berisping op.
Klacht ingetrokken, maar toch behandeld
De AA ging in hoger beroep. De klagers lieten het CBb eind vorig jaar weten dat ze hun klacht intrekken. De accountant verzocht het college daarom om het hoger beroep gegrond te verklaren en de uitspraak van de Accountantskamer te vernietigen. Maar daar is geen ruimte voor, luidt het oordeel: “Het College heeft reeds eerder overwogen dat de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) geen ruimte biedt om over te gaan tot vernietiging van de uitspraak van de accountantskamer bij een intrekking van de klacht hangende een hoger beroep (zie de uitspraak van 6 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:695). Op grond van artikel 43i van de Wtra kan het College alleen overgaan tot vernietiging van een uitspraak bij een gegrond verklaard hoger beroep. Een gegrondverklaring kan echter alleen plaatsvinden naar aanleiding van een in de Wtra vermeld rechtsmiddel, zoals neergelegd in artikel 43 van de Wtra. Tot die rechtsmiddelen behoort niet de intrekking van de klacht. Intrekking van de schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift heeft, gelet op het hiervoor overwogene, slechts tot gevolg dat [naam 4] c.s. het gestelde in hoger beroep niet langer bestrijden.” Dat leidt dus tot het oordeel dat het College is gehouden het door de AA ingestelde hoger beroep inhoudelijk te behandelen.
Samenwerkingsovereenkomst
Over de samenwerkingsovereenkomst komt het College tot een heel ander oordeel dan de Accountantskamer: “De stelling van [naam 1] dat de samenwerkingsovereenkomst niet meer was dan een bevestiging van eerder gemaakte afspraken tussen [naam 3] en [naam 6] wordt in hoger beroep niet langer betwist door [naam 3] . Het College gaat daarom – anders dan de accountantskamer – ervan uit dat de samenwerkingsovereenkomst geen grote machtsverschuiving binnen [naam 8] en [naam 7] ten gunste van [naam 6] meebracht. Onder deze omstandigheden was er geen sprake van een bedreiging voor de objectiviteit en was er voor [naam 1] ook geen aanleiding om bij [naam 3] na te gaan of hij begreep welke restricties de samenwerkingsovereenkomst hem beoogde op te leggen, of om hem te adviseren hierover (juridisch) advies in te winnen. Het College volgt niet het oordeel van de accountantskamer dat [naam 1] heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Er bestond voor [naam 1] bovendien geen aanleiding om toereikende maatregelen te treffen om de bedreiging voor zijn objectiviteit tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. De hogerberoepsgrond slaagt.”
Alle hogerberoepsgronden slagen
Ook met alle andere hogerberoepsgronden krijgt de accountant gelijk. Zo heeft de AA naar het oordeel van het College afdoende toegelicht dat hij de bedreiging voor de naleving van het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft onderkend en dat hij toereikende maatregelen heeft genomen. Naar het oordeel van het College heeft de Accountantskamer bovendien ten onrechte geconcludeerd dat de accountant partij heeft gekozen ten gunste van een van de twee zakenpartners. Ook stelt het College vast dat de AA in hoger beroep de LOR’s bij de jaarrekeningen 2017 en 2018 alsnog in het geding heeft gebracht. Ook die hogerberoepsgrond slaagt.
De slotsom is dan ook dat het hoger beroep gegrond is. Het College verklaart de klacht alsnog geheel ongegrond. De door de Accountantskamer opgelegde maatregel van berisping komt daarmee ook te vervallen.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2024:338
Geef een reactie