
De accountant handelde onzorgvuldig bij de overgang van activiteiten van een vennootschap naar een eenmanszaak, waardoor de financiële positie van de vennootschap en de mogelijkheid om pensioenverplichtingen na te komen, ernstig werd benadeeld.
Uitspraak: 24/1869 Wtra AK
De zaak draait om een AA die sinds 2009 is ingeschreven in het accountantsregister en werkzaamheden verrichtte voor een vennootschap waarin de voormalige echtgenoot van klaagster directeur-grootaandeelhouder was. Klaagster en haar ex-echtgenoot waren gehuwd van 1992 tot 2008 en voerden na hun scheiding gerechtelijke procedures. De voormalige echtgenoot, eigenaar van 75% van de aandelen in de vennootschap (de resterende aandelen waren in handen van hun twee zonen), had een pensioen in eigen beheer opgebouwd in deze vennootschap. De pensioenvoorziening werd in de jaarrekeningen van 2008 tot en met 2013 op een vast bedrag van € 107.633 gesteld.
Vanaf 2013 zette de man zijn werkzaamheden voort in een eenmanszaak, waarbij de activa en passiva van de vennootschap naar de eenmanszaak werden overgebracht. Hoewel de man bestuurder van de vennootschap bleef, genereerde de vennootschap zelf geen omzet meer. De accountant stelde sinds 2010 de jaarrekeningen van de vennootschap samen, verzorgde de belastingaangiften en nam vanaf 2013 ook de financiële administratie van de eenmanszaak op zich. In een adviesbrief uit 2013 stelde de accountant dat de vennootschap financieel niet in staat was de commerciële waarde van de pensioenvoorziening af te storten bij een verzekeraar, waardoor deze ongewijzigd in stand moest blijven.
Klaagster startte in 2019 een civiele procedure tegen haar ex-echtgenoot en de vennootschap. Ze betoogde dat de man verantwoordelijk was voor onbehoorlijk bestuur omdat hij de vennootschap had verzwakt door de activiteiten naar de eenmanszaak over te brengen, wat volgens haar de afstorting van haar pensioenaanspraken onmogelijk maakte. Deze vordering werd zowel in eerste aanleg als in hoger beroep afgewezen.
Eerdere tuchtklacht
In maart 2021 diende klaagster een tuchtklacht in tegen de accountant bij de Accountantskamer. Ze beschuldigde hem van het opstellen en aanleveren van onzorgvuldige en onjuiste financiële stukken, waaronder de jaarrekening van 2019 en een memo waarin werd uiteengezet dat de overgang naar de eenmanszaak fiscaal voordelig was. Ook stelde ze dat de accountant onjuiste verklaringen had afgelegd in juridische procedures. De Accountantskamer verklaarde deze klacht gedeeltelijk gegrond en legde de accountant een waarschuwing op. Tegen deze uitspraak werd geen hoger beroep ingesteld.
In 2023 diende klaagster opnieuw een tuchtklacht in, ditmaal gericht op de door de accountant samengestelde jaarrekeningen van de vennootschap over de jaren 2013 tot en met 2020. Ze stelde onder meer dat de accountant zijn werk onzorgvuldig had uitgevoerd en dat de jaarrekeningen niet voldeden aan de toepasselijke regelgeving. De Accountantskamer verklaarde de klacht grotendeels gegrond en oordeelde dat de accountant in strijd had gehandeld met fundamentele beginselen van deskundigheid, zorgvuldigheid en professioneel gedrag. Als sanctie werd een tijdelijke doorhaling van één maand opgelegd.
De vennootschap, waarop de klacht betrekking had, viel in de betrokken jaren aanvankelijk onder het regime van een kleine rechtspersoon en, na de invoering van art. 2:395a van het Burgerlijk Wetboek per 1 november 2015, onder het regime van een microrechtspersoon.
Oordeel Accountantskamer
De klacht is, voor zover ontvankelijk, grotendeels gegrond. De maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van één maand is passend en geboden, oordeelt de Accountantskamer. Daarbij is in aanmerking genomen dat de accountant bij het samenstellen van zeven jaarrekeningen (2013 t/m 2018 en 2020) op meerdere punten ernstig tekort is geschoten, “zoals ten aanzien van de waardering van de pensioenvoorziening op fiscale grondslag, de stelselwijziging pensioenvoorziening, de belastinglatenties, de vorderingen in rekening-courant, de Btw-aangiften en de geboekte kosten. Het niveau van de werkzaamheden ligt beduidend onder het niveau dat van een samenstellend accountant mag worden verwacht.”
De Accountantskamer betrekt hierbij ook dat de klacht betrekking heeft op handelen en nalaten dat dateert van voor de vorige uitspraak van de Accountantskamer en dat het daarom redelijk is de eerdere maatregel bij deze maatregelbepaling te betrekken alsof beide klachten tegelijk worden beoordeeld.
Wel een softe straf.