
Het hof acht bewezen dat de verdachte over een periode van bijna drie jaar opzettelijk onjuiste en onvolledige belastingaangiften heeft laten doen, aangiften achterwege liet en zijn kasadministratie niet voerde. Het hof oordeelt dat hij daarin medeplichtig was, en rekent het hem zwaar aan dat hij als ondernemer zijn basisverplichtingen veronachtzaamde. Daardoor werd bijna een miljoen euro te weinig inkomsten- en omzetbelasting geheven en betaald.
Ongeschoolde ondernemer
In hoger beroep betoogde de verdediging dat de verdachte – een ongeschoolde ondernemer – niet kon overzien of zijn fiscale verplichtingen juist werden nagekomen. Zijn vertrouwen in het externe boekhoudkantoor, dat volgens hem handelde op een wijze die ook jegens andere klanten geaccepteerd leek, zou hem ontslaan van schuld of zelfs opzet. Ook zou hij geen directe invloed hebben gehad op het proces, aangezien de aangiften werden opgesteld en ingediend zonder voorafgaande controle door de verdachte zelf.
Te lage bedragen
Het hof gaat daar echter niet in mee, en neemt als uitgangspunt dat iedere ondernemer, ook een eenmanszaak zonder specifieke fiscale kennis, de verantwoordelijkheid draagt voor juiste en tijdige belastingaangiften. De gedachte dat een ondernemer op eigen initiatief maandelijks een willekeurig bedrag zou kunnen opgeven bij een btw-aangifte, wordt verworpen als strijdig met de fundamenten van het belastingstelsel. Het hof merkt op dat de verdachte, hoewel hij zijn administratie had uitbesteed, expliciet betrokken bleef bij het vaststellen van de opgegeven omzetbedragen – bedragen die in veel gevallen onjuist of nihil bleken, terwijl omzet wel degelijk werd gegenereerd.
Begrip van hoofdlijnen belastingstelsel
Dat sprake zou zijn van afwezigheid van alle schuld of verontschuldigbare rechtsdwaling – zoals het beroep op de zogenoemde adviseursjurisprudentie suggereerde – werd afgewezen. Volgens het hof kon van de verdachte als normadressaat verwacht worden dat hij de hoofdlijnen van het belastingstelsel zou begrijpen, zeker gezien het feit dat de verplichtingen tot het doen van aangifte en het voeren van een deugdelijke administratie tot de basisverplichtingen van het ondernemerschap behoren.
Medeplegen
De betrokkenheid van het boekhoudkantoor is voor de ondernemer dan ook geen excuus. Nu in samenspraak met de verdachte werd beslist over het opgegeven bedrag en hij daar ook direct voordeel bij had, oordeelt het hof dat sprake is van het medeplegen van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften. Ook het ontbreken van een formele machtiging voor het boekhoudkantoor deed hier niet aan af.
Administratieplicht
Naast de onjuiste aangiften is het hof van oordeel dat de verdachte niet voldeed aan de administratieplicht. Uit het dossier blijkt dat de kasadministratie niet of nauwelijks werd bijgehouden, en dat ook andere boekhoudkundige onderdelen zoals rittenregistraties, balansposten en administratie van bezittingen gebrekkig of onvolledig waren. Deze gebreken maakten het systeem van belastingheffing kwetsbaar voor onderrapportage, en voldeden volgens het hof aan het zogenoemde strekkingsvereiste: de gedragingen waren naar hun aard geschikt om tot te lage belastingheffing te leiden.
Wat betreft de niet-ingediende aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2014 tot en met 2016, overweegt het hof dat het aan de verdachte was ervoor te zorgen dat de benodigde stukken werden aangeleverd bij zijn boekhouder. Zijn verzuim leidde ertoe dat de aangiften niet konden worden gedaan, terwijl hij herinneringen en aanmaningen van de Belastingdienst ontving en dus wist dat actie vereist was.
Ernst feiten
Over de ernst van de feiten oordeelt het hof als volgt: “De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door het opzettelijk onjuist en/of onvolledig indienen van aangiften omzetbelasting. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het niet doen van aangifte omzetbelasting over de maand september 2014 en het niet doen van aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2014, 2015 en 2016. Hierdoor is een aanzienlijk bedrag (bijna een miljoen euro) te weinig inkomsten- en omzetbelasting geheven en betaald. Ook heeft de verdachte zich gedurende twee jaren schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen.
De verdachte heeft met zijn handelwijze de Belastingdienst en daarmee de samenleving benadeeld. De verdachte heeft de goede werking van het systeem van omzet- en inkomstenbelasting belemmerd, omdat dit systeem gebaseerd is op het vertrouwen dat de ondernemer een juiste aangifte doet. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij niet aan zijn (basale) verplichtingen als ondernemer en belastingplichtige heeft voldaan. Anderzijds neemt het hof in aanmerking dat de verdachte, die dacht een professioneel boekhoudkantoor in de arm te hebben genomen en daar ook maandelijks voor betaalde, in zijn handelen kennelijk niet door dat kantoor is gecorrigeerd.”
Geen celstraf
De verdediging voerde aan dat de verdachte gezondheidsproblemen heeft, inmiddels werkt in het bedrijf van zijn zoon, en geconfronteerd wordt met aanzienlijke schulden – met name aan de fiscus. Ook wees zij op het feit dat de behandeling van de zaak buiten de redelijke termijn had plaatsgevonden. Het hof stelt inderdaad vast dat er sprake is van een aanzienlijke termijnoverschrijding in eerste aanleg (1 jaar en 8 maanden) en een kleinere in hoger beroep (2 weken).
Om die reden kiest het hof – hoewel het meent dat in beginsel een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf gepast zou zijn – voor een milder alternatief: een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, gecombineerd met een taakstraf van 240 uur. Hiermee gaf het hof uitdrukking aan de ernst van de feiten, maar ook aan de menselijke maat en het rechtsstatelijke belang van een tijdige berechting.
Geef een reactie