De Belastingdienst heeft aan een zorgorganisatie een beschikking afgegeven die aangeeft dat de organisatie een fiscale eenheid vormt voor de omzetbelasting. Daar komt de fiscus later, op grond van nieuw bekend geworden gegevens, op terug. De organisatie maakt daartegen vergeefs bezwaar: aan de eerder gegeven beschikking kunnen geen rechten worden ontleend, oordeelt het gerechtshof in Den Bosch.
Een zorgondersteunende en facilitair diensten verlenend bedrijf is (middellijk) voor 51% in handen van een ziekenhuis en voor 49% in handen van een BV.
Het ziekenhuis en het bedrijf krijgen in 2008 van de Belastingdienst een beschikking waarmee ze worden aangemerkt als een fiscale eenheid. Vier jaar later vraagt de fiscus aanvullende informatie op. Op basis daarvan wijzigt de Belastingdienst zijn standpunt: beide organisaties hebben vanaf het begin niet voldaan aan de voorwaarden voor de vorming van een fiscale eenheid omzetbelasting. Er moet daarom nog achterstallige omzetbelasting worden betaald door het dienstverlenende bedrijf.
Dat stapt naar de rechter: er is eerder immers een beschikking afgegeven. De rechtbank geeft het bedrijf gelijk, maar de fiscus gaat in beroep.
Beschikking geeft geen vertrouwen
Het hof overweegt dat het aanmerken van meerdere ondernemers als één ondernemer niet mag afhangen van de wil van de betrokken belastingplichtigen en/of van de wil van de inspecteur. ‘Uit het Unierecht (BTW-richtlijn 2006) volgt dat doorslaggevend is of aan de materiële voorwaarden voor een fiscale eenheid is voldaan. Aan de beschikking kon belanghebbende dan ook niet de zekerheid en/of het vertrouwen ontlenen, dat zij met [het ziekenhuis] wel behoorde tot een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. De beschikking biedt slechts de zekerheid dat zij op de voet van artikel 43 van de Invorderingswet 1990 eventueel hoofdelijk aansprakelijk kon worden gesteld voor de omzetbelasting die verschuldigd was door de bij beschikking vastgestelde fiscale eenheid of [het ziekenhuis].’
Unierecht gaat boven nationaal recht
Mocht de wetgever wel de bedoeling hebben gehad dat een beschikking de belastingplichtige zou beschermen als de fiscus van mening zou veranderen, dan heeft die geen waarde, aldus het hof ‘omdat het Unierecht prevaleert boven een opvatting van de nationale wetgever en/of boven een nationale bepaling die strijdig is met Unierecht’. In dat recht heeft opgewekt vertrouwen een andere betekenis. ‘Hierbij komt dat in het nationale recht geen regeling is getroffen om het einde of het niet bestaan van een fiscale eenheid (bij voor bezwaar vatbare beschikking en anders dan door het opleggen van een naheffingsaanslag) te constateren.’
Het gerechtshof verklaart het beroep gegrond.
Uitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2019:1974
Geef een reactie