Wetsvoorstel 34176, uitgebracht ter implementatie van de nieuwe EG-jaarrekening richtlijn 2013-34, introduceert eindelijk (3 jaar nadat de EG in de 4e EG-richtlijn al de mogelijkheid had geboden[1]) de micro-rechtspersoon. Deze rechtspersonen mogen 2 van 3 criteria niet overschrijden: balanstotaal van € 350.000, omzet van € 700.000 en een personeelsbestand van 10 werknemers.
[1] Via EG-Richtlijn 2012-06 van 14 maart 2012
Hoe relevant is de micro-rechtspersoon voor de Nederlandse economie? De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel geeft daar een goede indicatie van op basis van een analyse van 693.000 jaarrekeningen die in de periode 1 juli 2013 tot 30 juni 2014 bij de Kamer van Koophandel zijn gedeponeerd. Deze analyse laat zien dat het overgrote deel van de rechtspersonen die een jaarrekening heeft gedeponeerd als klein kan worden beschouwd (681.000, 98,2%), middelgroot zijn er 8.000 (1,2%) en groot is goed voor 4.000 (0,6%).[1] Het aantal micro-rechtspersonen is op basis van deze analyse geraamd op ca. 650.000, ofwel ca. 94% van het totaal.
Grote rechtspersonen ten onrechte weer centraal gesteld
Volgens de Memorie van toelichting past het wetsvoorstel het principe ‘Think Small First’ toe, door het opnemen van het regime voor micro-rechtspersonen in Titel 9. Toch had de regering dit radicaler kunnen doen, door niet de grote rechtspersoon centraal te stellen in Titel 9 (en vrijstellingen te verlenen voor micro-, kleine en middelgrote rechtspersonen) maar het om te draaien: het minimumniveau geldt voor de micro-rechtspersoon, en voor de andere categorieën gelden aanvullende eisen. Die laatste systematiek is ook gehanteerd in de EG-richtlijn. En terecht, want het is de omgekeerde wereld om een norm te hanteren die geldt voor 0,6% van de populatie van rechtspersonen die Titel 9 moet toepassen en vrijstellingen te verlenen aan de resterende 99,4% van de populatie.
Deponeringsvrijstelling niet benut: geen lastenbesparing van € 650 miljoen
Art. 36 lid 1d van de richtlijn geeft de mogelijkheid om micro-rechtspersonen vrij te stellen de jaarrekening te publiceren cf. hoofdstuk 7 van de richtlijn, mits de balansinformatie (behoorlijk en overeenkomstig de toepasselijke regels) wordt neergelegd bij een door de lidstaat aangewezen bevoegde autoriteit. Volgens de wetgever is deze route niet in het Nederlandse systeem inpasbaar. Dat is wel erg kort door de bocht, want het moge wellicht zo zijn dat de fiscale jaarrekening niet gelijk is aan de verkorte commerciële balans (ik vraag me overigens af of dat geldt voor micro-rechtspersonen), een charmante oplossing voor dit vraagstuk is het volgende:
Voeg aan de fiscale aangifte van micro-rechtspersonen een bijlage toe voor de informatie uit de commerciële balans, zodat kan worden voldaan aan het bepaalde in art. 36 lid 1d van de richtlijn. Deze bijlage staat volledig los van de fiscale aangifte, maar wordt door de belastingdienst 1 op 1 doorgestuurd naar de Kamer van Koophandel. Dat zou met de huidige techniek (zelfs bij een gecompliceerde geautomatiseerde omgeving als de belastingdienst) toch niet zo’n heksentoer moeten zijn. En wanneer het ontwikkelen van een dergelijke interface minder kost dan de kosten die micro-rechtspersonen moeten maken voor het opstellen en deponeren van hun jaarrekening (in het wetsvoorstel geraamd op € 1.000 per jaarrekening[2], dus voor 650.000 micro-rechtspersonen komt dat neer op € 650 miljoen), levert dat voor de samenleving per saldo een niet onaanzienlijke besparing op. Meteen doen zou ik zeggen! Dan wordt ‘Think Small First’ eindelijk ‘Act Small First’. Jammer dat het drie jaar heeft moeten duren: hiermee gemoeide kosten bijna € 2 miljard!
Daar komt bij dat de balansinformatie volgens art. 36 lid 2a van de richtlijn kan worden beperkt tot een verkorte balans, waarop 5 posten staan vermeld:
- Vaste activa, met afzonderlijke vermelding van de kosten van oprichting en uitgifte van aandelen
- Vlottende activa, met afzonderlijke vermelding van opgevraagde stortingen van geplaatst kapitaal
- Eigen vermogen
- Voorzieningen
- Schulden
We hebben het dus over een bijlage bij de fiscale aangifte waar zegge en schrijve 7 getallen in moeten worden opgenomen (incl. vergelijkende cijfers 14). Dat is te overzien dunkt mij.
De verkorte balans is geregeld in lid 4 van art. 395a, maar de wetgever heeft daar veel woorden voor nodig. Het kan kort en bondig: ‘Van de ingevolge afdeling 3 voorgeschreven opgaven behoeft geen andere te worden gedaan dan voorgeschreven in de artikelen 364 lid 1, 364 lid 4, 365 lid 1 onder a en 370 lid 1 onder d.’
Sommige vrijstellingen onvoldoende doordacht en voldoen niet aan EG-richtlijn 2013-34
De wetgever heeft micro-rechtspersonen vrijgesteld van het opstellen van een toelichting bij de jaarrekening (via lid 6 van art. 395a), maar spreekt desalniettemin in lid 1a over ‘de balans met toelichting’. Ik neem aan dat dit een slip of the pen is.
Het nieuwe art. 395a lid 3 staat toe om overlopende posten niet te vermelden, maar verbindt daaraan niet de voorwaarde dat daarvan onderaan de balans melding wordt gemaakt (zoals voorgeschreven door art. 36 lid 1a van de Richtlijn). Vreemd dat dit is vergeten. Overigens vraag ik me af of er onder Titel 9 sprake is van ‘de verplichting om opgave te doen van overlopende posten’, omdat overlopende activa en passiva niet als afzonderlijke post na liquide middelen resp. kortlopende schulden worden opgenomen, maar deel uitmaken van vorderingen resp. kortlopende schulden. Dat daargelaten, valt te betwijfelen of het vrijstellen van het opnemen van overlopende posten nu een enorme lastenverlichting voor micro-rechtspersoenen oplevert. Wat dat betreft zou overwogen kunnen worden deze vrijstelling niet op te nemen in art. 395a, zodat lid 3 dan kan komen te vervallen.
Het wetsvoorstel stelt micro-rechtspersonen ook vrij van art. 376 (vermelding van niet in de balans opgenomen verplichtingen en garanties) en art. 383 lid 2 (leningen, voorschotten en garanties verstrekt aan directie/commissarissen), hoewel de richtlijn daarvan zegt dat die informatie onderaan de balans moet worden vermeld (art. 36 lid 1b[3]). Die voorwaarde is niet in het wetsvoorstel opgenomen.
Tenslotte stelt het wetsvoorstel micro-rechtspersonen ook vrij van de vermeldingen inzake ingekochte eigen aandelen (opgenomen in art. 378 lid 2, 2e volzin en 378 lid 3, 2e volzin), hoewel de richtlijn daarvan zegt dat die informatie onderaan de balans moet worden vermeld (art. 36 lid 1b). Die voorwaarde ontbreekt in het wetsvoorstel.
Conclusie
Het is positief dat de wetgever de categorie micro-rechtspersonen in Titel 9 heeft opgenomen (beter laat dan nooit), maar ronduit teleurstellend dat men geen poging heeft ondernomen te onderzoeken of de vrijstelling van de publicatieverplichting op eenvoudige wijze tot stand te brengen is. Daar zou een significante lastenverlichting mee gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast kan vastgesteld worden dat het wetsvoorstel wel de vrijstellingen van de EG-richtlijn benut, maar daar niet altijd de voorwaarden aan verbindt die door de richtlijn worden gesteld. Dat lijkt minder zorgvuldig. Tenslotte kunnen diverse bepalingen korter en bondiger worden opgeschreven.
Gert-Peter den Hollander RA
www.everestadvies.nl
[1] Kamerstukken II 2014-15, 34 176, nr. 3, p24
[2] Kamerstukken II 2014-15, 34 176, nr. 3, p24
[3] Overigens zegt de richtlijn ook dat verplichtingen inzake pensioenen afzonderlijk moeten worden vermeld, evenals verplichtingen jegens verbonden of geassocieerde deelnemingen. Art. 376 heeft het uitsluitend over verplichtingen ten behoeve van groepsmaatschappijen.
Geef een reactie