Nederland loopt Europees gezien niet uit de pas met de bankenbelasting. Aanpassing ervan is dan ook niet aan de orde. Dat schrijven staatssecretaris Eric Wiebes en minister Dijsselbloem van Financiën in de “Kamerbrief evaluatie bankenbelasting”.
Bij de introductie van de bankenbelasting op 1 oktober 2012 is door de toenmalige staatssecretaris van Financiën toegezegd de bankenbelasting na drie jaar te evalueren. Het evaluatierapport is door het ministerie van Financiën opgesteld.
Jaarlijkse opbrengst bijna €500 miljoen
Wiebes en Dijsselbloem schrijven in hun brief dat de bankenbelasting een bijdrage levert aan de impliciete overheidsgarantie. Maar met de introductie en aanscherping van (inter)nationale wet- en regelgeving ter bevordering van de financiële stabiliteit, onder andere door de totstandbrenging van de Europese bankenunie, is de impliciete overheidsgarantie sinds de invoering van de bankenbelasting volgens de beleidsmannen wel kleiner geworden.
De opbrengst van de bankenbelasting bedroeg 536 miljoen euro in 2012, 507 miljoen euro in 2013 en 448 miljoen euro in 2014. De daling in de ontvangsten is voornamelijk toe te schrijven aan de afname van de balanstotalen en schulden. De opbrengst van de bankenbelasting in 2015 is nog niet definitief, maar de voorlopige opbrengst in 2015 bedraagt 478 miljoen euro. Met deze jaarlijkse opbrengst van bijna € 500 miljoen levert de bankenbelasting een belangrijke bijdrage aan de algemene middelen van het Rijk.
Tevens is de bankenbelasting een goed uitvoerbare regeling voor de Belastingdienst, met lage perceptiekosten.
Internationale speelveld
Het kabinet heeft bij de invoering van de bankenbelasting nadrukkelijk gekeken naar de ontwikkelingen in andere lidstaten van de Europese Unie. Ten tijde van de invoering van de bankenbelasting in Nederland werden ook in andere lidstaten van de Europese Unie nationale bankenbelastingen of resolutiefondsheffingen ingevoerd. Inmiddels, zo schrijven Wiebes en Dijsselbloem, is het internationale speelveld, mede vanwege het Single Resolution Mechanism (SRM), diffuser geworden. Als gevolg van het SRM hebben in ieder geval Duitsland, Finland en Slovenië geoordeeld dat een nationale resolutiefondsheffing en de bijdragen aan het SRM niet naast elkaar zouden moeten blijven bestaan. Andere lidstaten, zoals Frankrijk, hebben aangekondigd voornemens te zijn de nationale bankenbelasting of resolutiefondsheffing op termijn te willen afschaffen, dan wel structureel te verlagen. Weer andere lidstaten (zoals Cyprus) gebruiken de opbrengst van de nationale bankenbelasting of resolutiefondsheffing gedeeltelijk voor de bijdragen aan het SRM. Ten slotte zijn er EU-lidstaten, zoals Nederland, Oostenrijk, Portugal en Letland, waarin de nationale bankenbelasting of resolutiefondsheffing naast de bijdragen aan het SRM blijven bestaan.
Beide heren zijn van oordeel dat Nederland met handhaving van de bankenbelasting naast het SRM niet uit de pas loopt. ‘Alles overwegende, bevestigt de evaluatie het in de brief van 13 november 2014 van de minister van Financiën verwoorde standpunt. Aanpassing van de bankenbelasting is niet aan de orde.’
Volgens Michiel Bijlsma, sectorhoofd van de afdeling marktordening bij het CPB, is de evaluatie zorgvuldig uitgevoerd en zijn de conclusies terecht voorzichtig opgeschreven.
Geef een reactie