In het kader van de herzieningswet dienen woningcorporaties hun niet-DAEB activiteiten te scheiden van hun DAEB activiteiten. De mogelijke wijze van de scheiding en de belangrijkste fiscale aspecten daarvan op het gebied van de vennootschapsbelasting, de overdrachtsbelasting, de omzetbelasting en de loonheffingen heeft PwC in een flyer op een rij gezet
Scheiding van activiteiten
Scheiding van activiteiten kan via een administratieve of een juridische scheiding of een combinatie van beide. De keuzes hebben implicaties op verschillende vlakken: portefeuille, portefeuille-ontwikkeling, waardering, leefbaarheid, financieel, interne organisatie, stakeholders en fiscaliteit.
De wijze van scheiding dient te worden vastgelegd in een ontwerp scheidingsvoorstel dat vóór 1 januari 2017 dient te worden ingediend bij de Autoriteit woningcorporaties.
Fiscale implicaties
Anders dan een administratieve scheiding kan een juridische (af)splitsing wel fiscale gevolgen hebben voor vennootschapsbelasting, overdrachtsbelasting, omzetbelasting en/of loonheffingen.
Bij een juridische scheiding worden immers activa en passiva overgedragen naar een (nieuw op te richten) entiteit. Fiscaal wordt dit aangemerkt als een verkoop die net als een ‘normale’ verkoop belast is. Belastingheffing kan worden voorkomen door een beroep te doen op fiscale faciliteiten, mits aan de voorwaarden wordt voldaan.
Na de scheiding zullen er waarschijnlijk transacties plaatsvinden tussen de corporatie en de nieuwe vennootschap. Hoe moet hiermee worden omgaan? En wat zijn de fiscale oplossingen hiervoor? Ook kan het wenselijk zijn om in de toekomst samenwerking aan te gaan met andere partijen. Hoe kan dat worden vormgegeven? En heeft dit fiscale gevolgen?
In de flyer ‘Fiscale implicaties herziening woningwet’ heeft PwC aangegeven op welke wijze de scheiding kan plaatsvinden. Ook bevat de flyer een overzicht van de belangrijkste fiscale aspecten.
Bron: PwC
Geef een reactie