De overdracht van machines en installaties die worden verhuurd, kan niet zonder meer worden beschouwd als de overgang van (een deel van) een onderneming. Dat oordeelt de Hoge Raad in een zaak waarbij de Belastingdienst ten onrechte btw-teruggave heeft geweigerd.
Een telersvereniging met 75 leden, actief in de glastuinbouw, kwam in aanmerking voor bepaalde Europese subsidies ter ondersteuning van de productie van groenten en fruit. Daartoe zijn in 2012 machines en installaties aangekocht en tegen vergoeding aan de leden ter beschikking gesteld voor de duur van vijf jaar. Voor de aanschaf van die machines en installaties hadden de leden aan de coöperatie leningen verstrekt. De gebruiksvergoeding werd zoveel mogelijk voldaan door inhouding op de door het desbetreffende lid bij een of meer (middellijke) dochtervennootschappen van de coöperatie gegenereerde verkoopomzet. Het Productschap Tuinbouw trok vervolgens de erkenning in, waardoor de coöperatie geen subsidies meer kon ontvangen. De coöperatie heeft daarom vervolgens de machines en installaties verkocht aan individuele leden en aan onder meer een BV die tuinbouwcomplexen aan- en verkoopt.
Geen terugave omzetbelasting
De machines en installaties die de coöperatie aan de BV heeft verkocht, werden voordien door de coöperatie tegen vergoeding ter beschikking gesteld aan vier individuele leden. De BV heeft met ieder van hen een overeenkomst gesloten waarbij de telers de machines huren en eerste recht van koop hebben. Deze telers hebben de BV via een lening in staat gesteld de machines te kopen. De Belastingdienst beschouwt de overdracht van de machines door de coöperatie als de overgang van “een gedeelte van een algemeenheid van goederen” (en dus geen levering van goederen). De coöperatie heeft daarom ten onrechte omzetbelasting aan de BV in rekening gebracht en wordt teruggaaf onthouden.
De zaak komt voor het gerechtshof. Dat oordeelt dat de levering van de machines moet worden aangemerkt als een overgang in de zin van artikel 37d van de Wet. Zowel vóór als na de overdracht, dus zowel bij de coöperatie als bij de BV, waren de machines blijvend voorwerp van een als autonoom gedeelte van een onderneming aan te merken exploitatie in de vorm van verhuur aan de telers.
Overdragen autonome economische activiteit maatgevend
De Hoge Raad oordeelt anders. De verkoop van goederen zonder meer valt niet onder de overgang van een (deel van een) onderneming. “Het hof diende daarom te beoordelen of, gelet op de context van de verhuur van de machines, de overdracht ervan de conclusie rechtvaardigt dat de coöperatie een gedeelte van haar autonome economische activiteit heeft overgedragen waarvan de voortzetting door [de BV] was voorgenomen. Door te volstaan met het oordeel dat de machines zowel vóór als na de overdracht, dus zowel bij de coöperatie als bij [de BV], blijvend voorwerp zijn van een als autonoom gedeelte van een onderneming aan te merken exploitatie in de vorm van verhuur aan de telers, getuigt het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting.” Het uitgangspunt had moeten zijn dat de aard van de door de coöperatie uitgeoefende verhuur aan de telers ongewijzigd moet zijn gebleven.
Overeenkomsten wijken af
De Hoge Raad verwijst naar het oordeel van de rechtbank dat de coöperatie uitsluitend activa heeft overgedragen en dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overeenkomst met de telers in wezen hetzelfde is als de overeenkomsten die de coöperatie voordien met de telers had afgesloten. “Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat, kort gezegd, [de BV] met ieder van de telers een eigen overeenkomst heeft gesloten die op verschillende punten afwijkt van de door de coöperatie met de leden gesloten overeenkomsten en dat [de BV] niet dezelfde positie jegens de telers heeft verkregen als de coöperatie.” Daarvan uitgaand heeft de coöperatie terecht btw in rekening gebracht. Die krijgt alsnog een teruggaaf van € 725.623 toegewezen.
Geef een reactie