De Hoge Raad heeft zijn jaarverslag 2023 gepubliceerd. Bij de belastingkamer werden meer zaken aanhangig gemaakt dan in 2022, maar veel zaken werden weer ingetrokken. Er werd in minder zaken uitspraken gedaan. De doorlooptijd nam met 5 procent toe.
In 2023 werden bij de belastingkamer van de Hoge Raad 1.201 zaken aanhangig gemaakt. Dat was meer dan verwacht, maar veel zaken werden weer ingetrokken. De uitstroom beliep 1.038 zaken, waarvan 654 uitspraken (63%). De overige uitstroom bestond uit intrekkingen en afdoeningen door de griffier. De werkvoorraad steeg naar 948 zaken. De gemiddelde doorlooptijd steeg ten opzichte van 2022 met 13 dagen naar 287 dagen.
In belastingzaken is een conclusie door het parket facultatief. In 2023 werd in 104 zaken geconcludeerd door een van de vier advocaten-generaal in de belastingsector. Door personele wisselingen is dat aantal lager dan gebruikelijk. Op verzoek van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde het fiscale parket ook in een zaak bij dat college over de verhouding tussen het bestuursrechtelijke overtredersbegrip en het strafrechtelijke (functionele) daderschapsbegrip (ECLI:NL:RVS:2023:579).
Vooral rijksbelastingen
Het overgrote deel van de ingekomen zaken betrof rijksbelastingen (55%) en belastingen van lagere overheden (41%, waarvan 86% WOZ). De resterende 4% instroom betreft met name – beperkt mogelijke – cassatieberoepen tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. Het grootste aandeel in de rijksbelastingzaken hadden de inkomstenbelasting (31% van de rijksbelastingzaken) en de BPM (26%). Daarna volgden omzetbelasting en douanerechten (samen 14%), dividendbelasting (7%) en vennootschapsbelasting (6%). Ook in 2023 bleef de instroom van BPM-zaken en WOZ-zaken dus hoog.
Totaaloverzicht
Sector belastingrecht |
Realisatie 2022 |
Planning 2023 |
Realisatie 2023 |
instroom |
970 |
900 |
1.202 |
uitstroom totaal |
1.135 |
900 |
1.038 |
uitstroom uitspraken |
772 |
825 |
654 |
uitstroom overig |
363 |
75 |
384 |
conclusies |
113 |
140 |
104 |
eindwerkvoorraad |
783 |
650 |
948 |
gem. doorlooptijd totaal |
274 |
— |
287 |
Conclusies
Het parket heeft in 2023 geconcludeerd in belangrijke belastingzaken die in dat jaar nog niet tot een arrest hebben geleid.
Advocaat-generaal Ettema adviseerde de Hoge Raad op basis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens om de kindvrijstelling en het lage tarief in de erfbelasting ook toe te kennen aan het kind van een overleden biologische vader als dat kind door erkenning door een andere man juridisch het kind van die andere man is geworden, ook al laat de nationale wet dat niet toe (ECLI:NL:PHR:2023:1201).
Advocaat-generaal Wattel concludeerde dat de Herstelwet box 3, die de onverenigbaarheid van de box 3-heffing met het discriminatieverbod en het eigendomsgrondrecht zou moeten opheffen, die grondrechten nog steeds schendt. De Herstelwet box 3 verandert, behalve voor spaargeld, namelijk niets aan het gegeven dat een gemiddeldebelasting per definitie alle belastingplichtigen met een ondergemiddeld rendement discrimineert en alle belastingplichtigen met een bovengemiddeld rendement privilegieert, gegeven dat de spreiding rond een gemiddeld vermogensrendement zeer groot is (ECLI:NL:PHR:2023:655).
Advocaat-generaal Wattel concludeerde ook in twee zaken over misbruik en oneigenlijk gebruik van procesbevoegdheid. In de zaak ECLI:NL:PHR:2023:1044 werd zijns inziens de procesbevoegdheid misbruikt door een burger die in samenspanning met een no-cure-no-pay-gemachtigde materieel kansloos procedeerde over door die burger uitgelokte parkeerbelastingaanslagen, uitsluitend om gefixeerde vergoedingen voor proceskosten en voor termijnoverschrijdingen te verkrijgen. Hij adviseerde de Hoge Raad om de misbruiker te veroordelen in de proceskosten. Het cassatieberoep is onmiddellijk na kennisneming van de conclusie ingetrokken, zodat geen uitspraak van de Hoge Raad meer zal volgen. De zaak ECLI:NL:PHR:2023:1042 betreft een belanghebbende die € 1.500 immateriële schadevergoeding wenst omdat hij lang moest wachten op een oordeel over zijn – ongegronde – claim van € 0,80 afrondingsverschil. De advocaat-generaal adviseerde om in WOZ- en BPM-zaken (i) als een beroepsgemachtigde optreedt, een vergoeding wegens te lange procesduur te maximeren op het feitelijk en juridisch pleitbare financiële belang bij de procedure, (ii) de bagatelgrens waarbeneden spanning en frustratie door lange duur niet kan worden voorondersteld, aanzienlijk hoger te stellen dan € 15, en (iii) aan te sluiten bij de rechtspraak van de rechtbanken en de gerechtshoven en bij de op 1 januari 2024 in werking tredende Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en BPM, leidende tot lagere vergoedingen en meer afstemming op de omstandigheden van het geval.
Afgezien van de zaak waarin het cassatieberoep is ingetrokken, zijn deze zaken nog in behandeling bij de Hoge Raad.
Bron: Hoge Raad
Geef een reactie