Een accountantskantoor dat een brandstofleverancier adviseerde om vorderingen, inventaris en vervoermiddelen van twee klanten met betalingsachterstanden aan zich te laten verpanden handelde niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur door daarbij niet op de risico’s te wijzen, oordeelt de Rechtbank Oost-Brabant. De klanten gingen failliet, waardoor de brandstofleverancier naar eigen zeggen met een strop van bijna een half miljoen euro achterbleef. Het accountantskantoor had de brandstofleverancier er volgens de rechtbank op moeten wijzen dat de curator bij faillissement een beroep zou kunnen doen op vernietiging van de pandovereenkomsten wegens faillissementspauliana.
Betalingsachterstanden en pandovereenkomsten
De brandstofleverancier levert brandstoffen aan transportbedrijven. Twee BV’s in dezelfde woonplaats (beide BV’s van dezelfde DGA) lieten in de loop van 2010 een grote achterstand ontstaan in de betaling van de brandstoffacturen. De leverancier liet zijn vaste accountantskantoor weten geen risico te willen lopen en op zoek te zijn naar zekerheid. Het accountantskantoor adviseerde vervolgens om vorderingen, inventaris en vervoermiddelen van de noodlijdende klanten van de brandstofleverancier aan zich te laten verpanden. Er werden drie pandakten opgemaakt en ondertekend in verband met vorderingen met een waarde van € 99.261,00, € 163.175,10 en € 15.059,22.
Vernietiging pandakten door curator
De brandstofleverancier ging vervolgens door met leveren, maar beide BV’s werden in 2011 failliet verklaard. De curator riep de vernietiging in van de drie pandakten op basis van artikel 42 van de Faillissementswet. De brandstofleverancier stelde het accountantskantoor aansprakelijk voor door haar geleden schade en meldde geconfronteerd te zijn met een schadepost van bijna € 500.000,00. Het accountantskantoor wees de aansprakelijkheid echter af.
Schadeclaim
Bij de rechtbank eiste de brandstofleverancier betaling van € 432.299,09 door het accountantskantoor. Het accountantskantoor had het bedrijf er naar eigen zeggen op moeten wijzen dat de door haar geadviseerde pandrechten op grond van artikel 42 Fw aanvechtbaar waren en dat de pandrechten in geval van een faillissement geen enkele zekerheid zouden bieden. Het accountantskantoor zou het ten onrechte hebben doen voorkomen dat de pandovereenkomsten altijd voldoende zekerheid voor betaling zouden geven. De klant verklaarde te hebben begrepen dat in geval van faillissement gewoon verhaal gehaald zou kunnen worden op basis van de verstrekte zekerheden.
Geen uitvoerig onderzoek
Op grond van de latere bevindingen van de curator is aannemelijk dat het accountantskantoor bij de vestiging van de pandrechten is afgegaan op financiële gegevens van de failliete BV’s die niet overeen kwamen met de werkelijkheid, oordeelt de rechtbank. Indien zij hierdoor is misleid, geldt dit ook voor de brandstofleverancier. Vaststaat dat het accountantskantoor geen uitvoerig onderzoek heeft uitgevoerd naar de financiële situatie binnen de BV’s. Zij is afgegaan op enkele cijfers en op mededelingen van de DGA dat hij nog een creditsaldo had bij de bank.
Faillissement was niet denkbeeldig
Het accountantskantoor was ervan op de hoogte dat de brandstofleverancier een flinke vordering had op de BV’s en dat er meerdere crediteuren waren. Zij wist dat de brandstofleverancier zich zorgen maakte over deze vordering en dat zij deze niet verder op wilde laten lopen. Het accountantskantoor heeft aangevoerd dat er een betalingsregeling liep die niet altijd nagekomen werd en dat daarom andere mogelijkheden om zekerheid te verkrijgen besproken werden. Het accountantskantoor had volgens de rechtbank moeten beseffen dat het ontstaan van betalingsachterstanden en het niet goed nakomen van een betalingsregeling jegens de belangrijke leverancier die de brandstofleverancier voor de failliete BV’s was, konden duiden op meer algemene ernstige betalingsproblemen en dat, ondanks de op papier gunstige cijfers, een faillissement daarom niet denkbeeldig was.
Niet op risico’s gewezen
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat van het accountantskantoor verwacht had mogen worden dat zij de brandstofleverancier had gewezen op alle risico’s die verbonden waren aan het vestigen van pandrechten. Zij heeft aan de DGA van de brandstofleverancier aangegeven dat hij kon doorleveren omdat hij nu zekerheden had, maar zij heeft er niet op gewezen dat in het geval van een faillissement een curator met een beroep op artikel 42 Fw de pandovereenkomsten mogelijk zou kunnen vernietigen en de brandstofleverancier dan geen zekerheden meer zou hebben. Het wijzen op dit risico had deel uit moeten maken van de advisering, teneinde de brandstofleverancier in de gelegenheid te stellen om een weloverwogen beslissing te nemen. Temeer nu er ook juristen bij het accountantskantoor werkzaam zijn, die bij de advisering van de pandrechten betrokken waren en de pandakten hebben opgesteld.
Door dit na te laten, handelde het accountantskantoor niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur, oordeelt de rechtbank.
Schade
Vervolgens is de vraag aan de orde of de brandstofleverancier hierdoor schade heeft geleden. Vaststaat dat de vordering van de brandstofleverancier op de failliete BV’s in betrekkelijk korte tijd erg is opgelopen. Binnen twee maanden na ondertekening van de pandakten op 10 augustus 2010 was er, naast de reeds bestaande betalingsachterstand, een nieuwe betalingsachterstand ontstaan van in totaal ca € 92.600,00 inclusief 19% btw (tot en met de factuur van 10 oktober 2010). Na drie maanden was de nieuwe betalingsachterstand opgelopen tot ca € 124.000,00. Na 4 maanden was dit ca € 165.000,00. Weliswaar werd er op de al bestaande betalingsachterstand kennelijk wel betaald (de rechtbank leidt dit af uit het gegeven dat die achterstand volgens de brandstofleverancier ten tijde van het faillissement was afgenomen tot ca € 96.000,00), maar dat er geen nieuwe betalingsstroom op gang was gekomen voor het betalen van de leveranties vanaf half augustus 2010, was toen wel duidelijk. Het is reëel om ervan uit te gaan dat de brandstofleverancier gedurende enkele maanden deze leveranties nog wel had gedaan, maar dat zij de achterstand daarna niet verder op had laten lopen, oordeelt de rechtbank. Dat in aanmerking genomen, leveren de leveranties die de brandstofleverancier ná enkele maanden vanaf 10 augustus 2010 heeft gefactureerd, voor haar een schadepost op die in causaal verband staat met het schadeveroorzakende handelen door het accountantskantoor.
De rechtbank geeft partijen vervolgens de gelegenheid de precieze hoogte van de bedragen nader toe te lichten en houdt iedere verdere beslissing aan.
Geef een reactie