Flexwerkers tussen de 20 en 45 jaar hebben in veel gevallen geen eigen geld om op terug te vallen nu deze groep werk ziet verdwijnen, concludeert Rabobank uit een enquête onder 12.000 klanten. Een op de drie heeft minder dan € 2.500 spaargeld.
Er zijn weliswaar mogelijkheden om bijstand aan te vragen, maar die is niet afhankelijk van het arbeidsinkomen. ‘Daarom kan de inkomensterugval relatief groot zijn voor flexwerkers. Bij werkverlies zijn zij daardoor naar verwachting sneller afhankelijk van persoonlijke vangnetten, zoals spaargeld, het inkomen van een eventuele partner, of een tweede inkomen uit vast dienstverband’, aldus de bank. Die constateert dat een kleine 35 procent van de flexwerkers tussen de 20 en 45 jaar oud niet aan de € 2.500 spaargeld komt, ‘ruim onder het minimumbedrag dat budgetinstituut Nibud adviseert als reservepotje’. ‘De meeste van hen kunnen binnen hun huishouden bovendien niet terugvallen op een tweede inkomen uit vast dienstverband. Jonge flexwerkers kunnen daardoor sneller in de financiële problemen komen.’ Onder oproep- en uitzendkrachten is het aandeel met een minimale buffer nog groter: 50%. Bij ZZP’ers is het percentage met een kleine spaarpot relatief klein: 22%, vergelijkbaar met de 24% van de werknemers met een vaste baan die minder dan € 2.500 op de bank hebben.
Vaak partner met vaste baan
Die enquête dateert overigens van januari vorig jaar. Als flexwerkers benoemt Rabobank respondenten die hebben aangegeven inkomsten te hebben als oproep- of uitzendkracht, uit een halfjaar- of jaarcontract, of als ZZP’er. Flexwerkers die nog bij de ouders wonen of voltijd student zijn, zijn buiten beschouwing gelaten. Van alle flexwerkers onder de 45 heeft 40% een partner met een vast contract. ‘Van de flexwerkers met minder dan € 2.500 heeft 20% een partner die zelf ook in de flexibele schil werkt, waardoor hun gezamenlijke huishouden een groter risico loopt op inkomensverlies. Liefst 54 procent van de flexwerkers met minder dan 2.500 euro spaargeld heeft helemaal geen partner of heeft een partner zonder eigen inkomen uit werk. Opvallend: onder flexwerkers hebben ZZP’ers vaker een partner met een vast contract dan werknemers met een tijdelijk, oproep- of uitzendcontract.’
Aanvullende maatregelen
Een op de vier flexwerkers is financieel heel kwetsbaar, aldus Rabobank. ‘Zij hebben minder dan € 2.500 aan spaargeld en hebben binnen hun huishouden geen tweede inkomen uit vast dienstverband (van zichzelf of hun partner).’ Onder de jongere flexwerkers is dat aandeel 39%. De bank suggereert als aanvullende maatregelen die het kabinet kan overwegen een tijdelijke verlenging van de standaardperiode van de WW-uitkering, een tijdelijke verhoging van de reguliere WW-uitkering, dezelfde versoepeling van de bijstand als voor ZZP’ers en versnelde uitbetaling van het voorschot bij bijstandsaanvragen.
Geef een reactie