Bij een wijziging van een dienstverband en in enkele andere situaties kan een werknemer ervoor kiezen om in een vorig dienstverband opgebouwde pensioenaanspraken over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Dat wordt waardeoverdracht genoemd. Ook kan een werkgever ervoor kiezen om de bij de oude pensioenuitvoerder opgebouwde pensioenaanspraken over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Dat wordt een collectieve waardeoverdracht genoemd.
Recentelijk heeft Rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2022:119) zich gebogen over de vraag of een deelnemer aanspraak kan blijven maken op de bij de oude pensioenuitvoerder opgebouwde pensioenaanspraken, na een waardeoverdracht naar de nieuwe pensioenuitvoerder, zonder toepassing van de door de nieuwe pensioenuitvoerder doorgevoerde kortingen.
De feiten
Wat was er aan de hand? De eiser heeft tussen 1983 en 2002 via zijn voormalig werkgever pensioen opgebouwd bij Nationale-Nederlanden. Enkele jaren na de beëindiging van het dienstverband (in 2008) volgt een collectieve waardeoverdracht per 1 januari 2006 naar de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (verder PMT). In het kader van een collectieve waardeoverdracht bestaat een individueel bezwaarrecht.
PMT informeert eiser over deze collectieve waardeoverdracht. In de betreffende brief is opgenomen dat de overdracht geen financiële gevolgen voor eiser heeft. PMT zal de pensioenregeling op dezelfde wijze voortzetten als Nationale-Nederlanden, inclusief alle verplichtingen. Tevens wordt aangegeven dat beide partijen een gelijke pensioenregeling uitvoeren, waardoor de overdracht geen gevolgen heeft. Later informeert PMT eiser nogmaals, in welke brief is opgenomen dat de tot en met 31 december 2005 opgebouwde pensioenaanspraken ongewijzigd zijn overgenomen door PMT.
Echter, in tegenstelling tot Nationale-Nederlanden kan PMT op grond van artikel 134 Pensioenwet overgaan tot het doorvoeren van een korting als haar financiële positie dit noodzakelijk maakt. Vervolgens kort PMT in 2013 en 2014 de pensioenaanspraken van eiser met 6,3% respectievelijk 0,4%.
Arrest Gerechtshof Den Haag 8 mei 2018
In mei 2018 wijst Gerechtshof Den Haag in een vergelijkbare kwestie een arrest (ECLI:NL:GHDHA:2018:958) waarin is geoordeeld dat PMT tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens die deelnemer, door die deelnemer niet te wijzen op de kortingsmogelijkheid voor PMT op grond van artikel 134 PW (in afwijking van Nationale-Nederlanden) en PMT aansprakelijk is gehouden voor de schade die die deelnemer als gevolg daarvoor heeft geleden en nog zal lijden.
Bezwaar
In de onderhavige kwestie richt eiser zich eind oktober 2018 tot PMT met het verzoek de toegepaste kortingen te herstellen, met een beroep op dit arrest. Ruim 1,5 jaar later wijst PMT dit verzoek af, met als onderbouwing dat het arrest van Gerechtshof Den Haag alleen werking heeft jegens die deelnemer en niet jegens eiser. Tegen deze afwijzing tekent eiser bezwaar aan, welk bezwaar door PMT wordt afgewezen. Vervolgens maakt eiser nogmaals bezwaar, wat wederom wordt afgewezen.
Naar aanleiding van deze afwijzing maakt eiser de onderhavige procedure aanhangig en vordert dat de toegepaste kortingen door PMT ongedaan gemaakt moeten worden met een beroep op het arrest van Gerechtshof Den Haag. Dat de deelnemer in dat arrest reeds met pensioen was, maakt volgens eiser zijn kwestie niet anders.
Verweer PMT
PMT doet een beroep op verjaring, stelt dat eiser geen belang heeft bij zijn vordering en dat sprake is van schending van de klachtplicht. Daarnaast voert PMT ook inhoudelijk verweer.
Oordeel Rechtbank
Dan is het aan de Rechtbank. Allereerst is de Rechtbank van mening dat eiser de grondslag van zijn vordering niet heeft vermeld. Door te verwijzen naar het arrest van Gerechtshof Den Haag, gaat de Rechtbank ervan uit dat de vordering op diezelfde grondslag als in dat arrest wordt gebaseerd. Hiermee komt de Rechtbank eiser tegemoet, omdat de Rechtbank van mening is dat het te verstrekkend is om de vordering daarop te laten stranden en het feit dat beide partijen belang bij een inhoudelijke beoordeling hebben.
Verjaring – belang bij vordering en klachtplicht
Dan behandelt de Rechtbank het beroep op verjaring. De Rechtbank is het met PMT eens dat de vordering inzake de korting uit 2013 verjaard is. Eiser wist in februari 2013 dat zijn pensioen verlaagd werd en dat een reparatie om deze verlaging goed te maken in de komende jaren niet te verwachten was. Eiser heeft pas in oktober 2018 verzocht de korting ongedaan te maken. Dat is langer dan vijf jaar nadat hij wist van de korting. Om die reden is de vordering inzake de korting 2013 verjaard. De vordering inzake de korting 2014 niet, nu hier tegen binnen vijf jaar na de mededeling hieromtrent richting PMT is verzocht deze korting te herstellen.
De overige twee formele verweren van PMT (geen belang en te laat klagen) slagen volgens de Rechtbank niet. Eiser heeft wel degelijk een belang bij de vordering, ondanks dat hij een verklaring voor recht heeft gevorderd in plaats van een (rechtstreekse) vordering tot schadevergoeding. Tevens is de klachtplicht op een dergelijke situatie als deze niet van toepassing (ziet niet op enkel financiële schade, maar op verbintenissen tot het geven of vervaardigen van zaken en het verrichten van diensten).
Inhoudelijk verweer van PMT: geen schade en ontbreken causaal verband
Inzake de korting 2014 is het dan nog aan de Rechtbank om te oordelen of voldaan is aan de vereisten van een onrechtmatige daad. De Rechtbank is het met PMT eens dat eiser (nog) geen schade lijdt. Immers, het is mogelijk dat tot de pensionering van eiser nog opwaartse en neerwaartse indexeringen of aanpassingen van de pensioenaanspraken van eiser plaatsvinden, waardoor pas met enige zekerheid op de pensioendatum bepaald kan worden of er sprake is van enig nadeel danwel schade. Zover is het voor eiser nog niet, hetgeen bij het arrest van Gerechtshof Den Haag wel het geval was. Ook de vordering inzake het herstel van de korting in 2014 wordt dan afgewezen.
Conclusie
Deze uitspraak laat maar weer eens zien hoe bepalend de feiten en omstandigheden van een kwestie zijn. Immers, in beide casussen heeft PMT identiek gehandeld (zowel bij de informatieverschaffing in het kader van de collectieve waardeoverdracht als bij de doorgevoerde kortingen in 2013 en 2014) en toch wordt zij in de ene kwestie wél gehouden de door de deelnemer geleden schade te vergoeden en in de andere kwestie niet. Bepalend is daarbij dat al dan niet sprake is van definitief vaststaande schade, als gevolg van het feit dat in de ene kwestie de deelnemer al wel met pensioen was en in de onderhavige kwestie nog niet. Deze uitspraak laat dus maar weer eens zien dat het van groot belang is om het feitencomplex op juiste wijze naast het juridische stelsel te leggen.
Mr. Linda F.M. Evers MPLA is advocaat bij Gommer & Partners
Deze bijdrage is eerder gepubliceerd op Pensioen Vanmorgen. Met Pensioen Vanmorgen onderbouw je jouw pensioenkennis. Je volgt relevante ontwikkelingen en krijgt nieuwe inzichten door zowel korte als beschouwelijke artikelen. Abonneer je op Pensioen Vanmorgen en ontvang alle ins en outs over pensioenen voor een goed onderbouwd pensioenadvies.
Geef een reactie