Een inwoner van België ontvangt Nederlands pensioen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat Nederland het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen heeft. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
Belanghebbende woont in België en ontvangt sinds 1 september 2004 maandelijks pensioen van het pensioenfonds van de ABN AMRO Bank. De pensioenuitkeringen bedroegen in 2017 € 59.986 en in 2018 € 61.057. De opbouw van het pensioen heeft fiscaal gefaciliteerd plaatsgevonden in Nederland; de omkeerregel is van toepassing. In de loop van 2004 heeft in België een forfaitaire afrekening plaatsgevonden over het pensioenkapitaal. De inspecteur heeft met ingang van 1 september 2004 aan belanghebbende vrijstelling verleend voor de inhouding van loonheffing op zijn pensioenuitkering. Deze vrijstelling is verlengd tot 1 september 2017. Belanghebbende heeft in 2017 verzocht de vrijstelling nogmaals te verlengen maar de inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. Vanaf 1 september 2017 is Nederlandse loonheffing ingehouden op de uitkering van het pensioen. Tussen belanghebbende en de Belastingdienst is in geschil of Nederland heffingsrecht had over de pensioenuitkeringen. Belanghebbende stelt dat dit niet het geval is en beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Volgens hem heeft door de belastingheffing over het pensioenkapitaal in België een bevrijdende heffing plaatsgevonden. De inspecteur stelt dat Nederland mocht heffen.
Rechtbank: Nederland heeft heffingsrecht
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (12 januari 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:104) stelt vast dat sprake is van een pensioenuitkering zoals bedoeld in artikel 18, lid 1, onderdeel a van het belastingverdrag tussen Nederland en België (hierna: Verdrag). Niet in geschil is dat wat betreft de opbouw van het pensioen in Nederland fiscale facilitering heeft plaatsgevonden en dat het totale brutobedrag van de pensioenuitkeringen meer bedraagt dan € 25.000 per jaar. Verder blijkt uit gegevensuitwisseling met de Belgische Belastingdienst dat de pensioenuitkeringen in België niet tegen het algemeen van toepassing zijnde progressieve belastingtarief zijn belast en dat het pensioen voor minder dan 90 percent in de belastingheffing is betrokken. De rechtbank bepaalt dat is voldaan aan de in artikel 18, lid 2, van het Verdrag gestelde voorwaarden en dat Nederland heffingsrecht over de pensioenuitkering heeft.
Rechtbank: vertrouwensbeginsel is niet van toepassing
Voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel is van belang of uitlatingen van de inspecteur in een telefoongesprek bij belanghebbende redelijkerwijs het vertrouwen konden wekken dat de Nederlandse Belastingdienst ook bij een forfaitaire heffing over het pensioenkapitaal in België zou afzien van heffing over de uitkeringen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Aangezien belanghebbende gebruik heeft gemaakt van een destijds in de Belgische belastingwet bestaande mogelijkheid om eenmalig forfaitair af te rekenen over zijn pensioenkapitaal, had hij kunnen weten dat in zijn geval geen sprake was van een normale heffing over zijn pensioenuitkeringen in België. De uitlatingen van de inspecteur konden dus niet het vertrouwen wekken dat de Nederlandse Belastingdienst in zijn geval zou afzien van heffing over de uitkeringen.
De desbetreffende beschikkingen bevatten steeds een einddatum. Naar het oordeel van de rechtbank kon belanghebbende telkens tot deze einddatum erop vertrouwen dat zijn pensioen was vrijgesteld van loonheffing. Aan die beschikkingen kan niet het vertrouwen worden ontleend dat die vrijstelling ook na die einddata zou worden voortgezet.
Conclusie
Volgens de hoofdregel uit het Verdrag heeft het woonland België het heffingsrecht over pensioenuitkeringen. Maar Nederland mag als bronstaat heffen wanneer de omkeerregel van toepassing is geweest bij de opbouw van het pensioen, België de uitkeringen niet belast tegen het algemene belastingtarief dan wel het brutobedrag van de uitkeringen voor minder dan 90 percent in de belastingheffing betrekt en als het bedrag aan de uitkeringen hoger is dan € 25.000.
Een forfaitaire afrekening in België is nu niet meer mogelijk. Volgens een nieuwsbericht van de Belgische overheid van 9 februari 2022 kwalificeren Nederlandse collectieve tweede pijler pensioenen als aanvullend pensioen in de zin van de Belgische inkomstenbelasting. Dat betekent progressieve belastingheffing waardoor, als aan de andere voorwaarden van het Verdrag wordt voldaan, België heffingsrecht heeft. De Nederlandse pensioenuitvoerder hoeft dan ook niet meer loonheffing in te houden op de uit te keren pensioenen. Dit geldt overigens alleen voor collectieve pensioenen en niet voor individuele pensioenen (zoals pensioen in eigen beheer en oude C-polissen) en lijfrenten.
Dr. Erik (E.A.P.) Schouten CPC
Deze bijdrage is eerder gepubliceerd op Pensioen Vanmorgen. Met Pensioen Vanmorgen onderbouw je jouw pensioenkennis. Je volgt relevante ontwikkelingen en krijgt nieuwe inzichten door zowel korte als beschouwelijke artikelen. Abonneer je op Pensioen Vanmorgen en ontvang alle ins en outs over pensioenen voor een goed onderbouwd pensioenadvies.
Geef een reactie