Een accountantskantoor maakte vermogensopstellingen voor een fysio- en manueeltherapeut en zijn vrouw op grond van de aangegane huwelijkse voorwaarden. Daarin was ook overeengekomen dat er jaarlijks zou worden verrekend, maar dat gebeurde in de praktijk niet. De therapeut vond dat het accountantskantoor daarvoor aansprakelijk was, maar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat het causaal verband ontbreekt tussen de aan het accountantskantoor verweten gedragingen en de door de therapeut gevorderde schade.
Verrekenbeding
De fysio- en manueeltherapeut en zijn vrouw trouwden op 8 september 1995 onder huwelijkse voorwaarden, waaronder een jaarlijks verrekenbeding. Dat had als doel om de vermogens gescheiden te houden, mede gelet op de door de man gestarte fysiotherapiepraktijk.
Het accountantskantoor wordt gerund door een AA en een fiscaal jurist. Sinds 1993 was de therapeut klant van ABAB accountants, dat na het huwelijk de vermogensopstellingen uitvoerde conform een daarvoor door ABAB gebruikt format. De AA werkte daar op dat moment. In 2006, toen de AA en de fiscaal jurist hun eigen kantoor begonnen, werd de therapeut klant bij (de rechtsvoorganger van) dat accountantskantoor en zijn de vermogensopstellingen vervolgens door dat kantoor opgesteld. Daarbij werd de sinds 1995 bestaande werkwijze tussen de therapeut en ABAB voortgezet. Voor de jaren 2003 tot en met 2015 stelde het accountantskantoor vermogensopstellingen op.
Rechtszaak tegen accountantskantoor
De therapeut en het accountantskantoor komen uiteindelijk in de rechtszaal tegenover elkaar te staan over de uitwerking van de huwelijkse voorwaarden. De therapeut verwijt het kantoor met name dat (i) de vermogensopstellingen foutief en te laat zijn opgesteld, (ii) deze voor de jaren 2011 tot en met 2015 niet zijn ondertekend, en (iii) hem onterecht niet is geadviseerd over de risico’s van het achterwege laten van een jaarlijkse afrekening gedurende het huwelijk. Hierdoor, zo stelt de therapeut, was hij gedwongen bij de afwikkeling van de scheiding finaal af te rekenen. Immers, door zijn voormalige echtgenote is de periodieke verrekening over de gehele periode van het huwelijk verworpen. Dit heeft vervolgens geleid tot het sluiten van een voor hem nadelig echtscheidingsconvenant. De therapeut heeft bij wijze van schikking een lumpsum bedrag van € 200.000,00 aan zijn voormalige echtgenote betaald, waarvan € 35.124,00 is toe te rekenen aan de verdeling van het vermogen op basis van finale verrekening.
Hoger beroep
De rechtbank wees de vorderingen van de therapeut af, maar die ging in hoger beroep. Het hof stelt voorop dat, nu de therapeut vergoeding vordert van de schade die hij stelt te hebben geleden door de tekortkomingen van het accountantskantoor, hij dient te bewijzen dat hij zonder deze tekortkomingen de door hem gestelde schade niet had geleden. De centrale stelling van de therapeut is dat door het niet tijdig opmaken van de vermogensopstellingen door het kantoor hij genoodzaakt was bij het einde van het huwelijk tot finale verrekening over te gaan in plaats van de door hem gewenste periodieke verrekening. Volgens de therapeut was het opmaken van de vermogensopstellingen na vijf jaar in ieder geval te laat. Vaststaat echter dat de therapeut over de periode 1995 tot 2006, toen hij nog klant was bij ABAB, niet periodiek heeft verrekend, in die zin dat de echtelieden hebben afgerekend conform artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden. Ter zijde merkt het hof op dat uit het feit dat het accountantskantoor ook vermogensopstellingen heeft opgemaakt over de jaren 2003-2005 kan worden afgeleid dat de therapeut in de jaren vóór de opdracht aan het kantoor niet gewoon was deze jaarlijks te ontvangen. De veronderstelling van de therapeut dat louter met het opmaken van de vermogensopstellingen door ABAB, zoals hij in hoger beroep naar voren heeft gebracht, wel zou zijn voldaan aan het periodieke verrekenbeding en de in artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen afrekening is onjuist. De tekst van de huwelijkse voorwaarden op dit punt is voldoende duidelijk, ook voor de therapeut diens opleidingsniveau in aanmerking genomen. Daarbij is ook van belang dat de therapeut heeft verklaard dat het periodiek verrekenbeding op eigen verzoek is opgenomen in de huwelijkse voorwaarden, juist omdat hij de vermogens gescheiden wenste te houden. Hoe dan ook, de omstandigheid dat de therapeut heeft gemeend dat met het maken van de vermogensopstellingen al was voldaan aan afrekening conform het periodieke verrekenbeding komt voor zijn rekening en risico.
Door sinds 1995 geen uitvoering te geven aan het periodiek verrekenbeding moest er, volgens het eigen standpunt van de therapeut, al op basis van wat vóór 2006 was voorgevallen bij de echtscheiding finaal verrekend worden tussen hem en zijn voormalige echtgenote. Ook wanneer het accountantskantoor haar werkzaamheden dus had uitgevoerd zonder de vermeende tekortkomingen (i), (ii) en (iii) zou dit niet het nalaten van de therapeut en zijn voormalige echtgenote om uitvoering te geven aan het periodiek verrekenbeding in de jaren vóór 2006 hebben kunnen repareren. Er kan dan ook niet worden aangenomen dat het handelen en/of nalaten van het accountantskantoor tot de vermeende schade heeft geleid.
Zorgplicht accountant
Ten aanzien van de verwijten dat (i) de vermogensopstellingen foutief en te laat zijn opgesteld en (ii) deze vermogensopstellingen voor de jaren 2011 tot en met 2015 niet zijn ondertekend, merkt het hof nog het volgende op. Vanaf de opdrachtbevestiging in de 2006 is de staande praktijk voortgezet door het accountantskantoor en zijn er vermogensopstellingen gemaakt voor de jaren 2003 tot en met 2015, zij het dat deze vermogensopstellingen niet jaarlijks zijn opgemaakt. Waar de vermogensopstellingen niet door partijen zijn ondertekend, kan dit niet ondertekenen door de therapeut en zijn echtgenote niet tot de taak van de accountant worden gerekend. De zorgplicht van de accountant strekt niet zo ver dat het accountantskantoor erop had moeten toezien dat de therapeut en zijn echtgenote de vermogensopstellingen ondertekenden. Dit betreft een verantwoordelijkheid van de echtelieden zelf. Dit geldt evenzeer voor het niet (meer) ondertekenen van de vermogensopstellingen over de jaren 2011-2015 door de echtgenote nadat de therapeut op 14 november 2015 aan haar had medegedeeld te willen scheiden. Het feit dat de echtgenote de vermogensopstellingen niet meer wenste te tekenen is, mede gelet op de jarenlange bestaande praktijk, niet aan het accountantskantoor toe te rekenen en valt in de risicosfeer van de therapeut zelf. Voor het uitvoering geven aan de in artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden afgesproken jaarlijkse afrekening tussen de echtelieden geldt eveneens dat dit tot de verantwoordelijkheid van de therapeut en zijn echtgenote zelf behoorde. De kennelijke onwetendheid van de therapeut op dit punt kan niet aan het kantoor worden toegerekend. Ook op deze gronden ontbreekt het conditio sine qua non-verband tussen de verweten tekortkomingen van het accountantskantoor en de schade.
Schikking
Daarbij komt dat uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat de therapeut en zijn voormalige echtgenote niet finaal hebben verrekend. Voor zover door de therapeut is gesteld dat hij genoodzaakt was een schikking te treffen, heeft hij onvoldoende onderbouwd dat de schikking die hij heeft getroffen nadelig voor hem was. Volgens de therapeut zou hij, in geval van afrekening conform het periodieke verrekenbeding, in ieder geval een bedrag van € 164.876,- aan de voormalige echtgenote hebben moeten betalen. Uit de tekst van het echtscheidingsconvenant volgt dat in het convenant ook allerlei andere posten zijn meegenomen in de betaling van het bedrag van € 200.000,-. Voorts heeft de therapeut tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij, in geval van meer inkomsten, geen hogere partneralimentatie verschuldigd is aan zijn voormalige echtgenote. Door de therapeut is in het licht van deze omstandigheden onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat de door hem gestelde schade, die volgens hem neerkomt op het verschil tussen € 200.000,- en € 164.876,-, is geleden.
Advisering over risico’s
Wat betreft het verwijt onder (iii) dat de therapeut onterecht niet is geadviseerd over de risico’s van het achterwege laten van een jaarlijkse afrekening gedurende het huwelijk, kan dit niet leiden tot een ander oordeel. Zelfs indien moet worden aangenomen dat het accountantskantoor op dit punt in 2006 advies had moeten geven, had dit geen verschil gemaakt. Tot dat moment hadden de therapeut en zijn echtgenote geen uitvoering gegeven aan het periodiek verrekenbeding, hetgeen volgens de stellingen van de therapeut zelf in deze procedure tot gevolg had dat er bij echtscheiding finaal zou moeten worden afgerekend. Door de therapeut is bovendien, in het licht van de gemotiveerde betwisting van het accountantskantoor, onvoldoende onderbouwd gesteld waarom op de accountant een dergelijke adviesplicht rustte. De therapeut heeft bij de notaris geen vragen gesteld omtrent de werking van het periodieke verrekenbeding. Vervolgens heeft hij met zijn echtgenote in de periode 1995-2005 geen uitvoering gegeven aan het periodieke verrekenbeding en kennelijk genoegen genomen met vermogensopstellingen. Onder deze omstandigheden kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat het accountantskantoor bij de opdrachtverstrekking zich nader op de hoogte had moeten stellen omtrent de wijze waarop de echtelieden tot dan toe waren omgegaan met het verrekenbeding en advies had moeten geven over de volgens de therapeut daaraan klevende risico’s.
Nu het hof oordeelt dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de aan het accountantskantoor verweten gedragingen en de door de therapeut gevorderde schade komt het hof aan de bespreking van de grieven niet meer toe.
Geef een reactie