Aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of als gevolg van verbouwingswerkzaamheden aan een bestaand gebouw een in wezen nieuw gebouw is ontstaan? Daarover gingen prejudiciële vragen die de rechtbank Zeeland-West Brabant aan de Hoge Raad stelde. Als zo’n in wezen nieuw gebouw is ontstaan, is bij de levering ervan omzetbelasting verschuldigd en is de verkrijging vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
De Hoge Raad oordeelt vandaag dat alleen wijzigingen in de bouwkundige constructie van een bestaand gebouw kunnen leiden tot de conclusie dat een verbouwing zo ingrijpend is geweest dat daardoor in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. Met ‘in wezen nieuwbouw’ wordt niets anders tot uitdrukking gebracht dan dat als gevolg van verbouwingswerkzaamheden een vervaardigd – en dus een in wezen nieuw – gebouw moet zijn ontstaan, dat wil zeggen dat het resultaat van de verbouwing op één lijn moet kunnen worden gesteld met een nieuw gebouw.
Wijzigingen bouwkundige constructie
Bij de beoordeling of in wezen een nieuw gebouw is ontstaan, moet worden vastgesteld wat er in bouwkundig opzicht met het bestaande gebouw is gebeurd. Alleen wijzigingen in de bouwkundige constructie, daaronder begrepen vervanging (van een deel) van de bestaande bouwkundige constructie, kunnen de conclusie rechtvaardigen dat een verbouwing zo ingrijpend is geweest dat daardoor in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een verbouwing zal niet snel zó ingrijpend zijn dat daardoor in wezen een vervaardigd gebouw en dus een nieuw gebouw ontstaat.
Aanwijzing
Andere factoren kunnen wel aanwijzingen zijn voor de constatering dat een verbouwing in bouwkundig opzicht zo ingrijpend is geweest dat in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. Doorslaggevend of noodzakelijk zijn dergelijke andere factoren (alleen of tezamen genomen) echter niet.
Geef een reactie