
De RVO heeft de op de aangifte omzetbelasting ingediende suppleties van een ondernemer ten onrechte buiten beschouwing gelaten bij de berekening van het omzetverlies voor de TVL, oordeelt het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Het beroep van de ondernemer is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De RVO dient een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Suppletieaangiftes
De RVO had de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie op grond van de TVL voor Q4 2020 afgewezen. Bij het CBb stelt de ondernemer dat dat onterecht is. De boekhouder van de ondernemer heeft een onjuiste aangifte omzetbelasting ingediend, waardoor de RVO de berekening van het omzetverlies aan de hand van foutieve omzetgegevens heeft uitgevoerd. Inmiddels heeft de ondernemer door het indienen van suppletieaangiftes de omzetten over Q4 2019 en Q4 2020 gecorrigeerd. In de bezwaarfase heeft de ondernemer op verzoek van de RVO ter onderbouwing van de gecorrigeerde omzetten nadere (financiële) stukken aangeleverd, waaronder bankafschriften. Op grond van de gecorrigeerde omzetten voldoet de ondernemer zowel aan de voorwaarde dat het omzetverlies ten minste 30% bedraagt, als aan de voorwaarde dat de vaste lasten ten minste € 3.000,- bedragen. De RVO dient daarom, aldus de ondernemer, haar alsnog subsidie voor Q4 2020 te verlenen.
Oordeel CBb
Niet in geschil is dat hier voor de ondernemer Q4 2019 als referentieperiode en Q4 2020 als subsidieperiode geldt. Een van de voorwaarden om voor subsidieverlening in aanmerking te komen is dat de omzet in de subsidieperiode ten minste 30% lager moet zijn dan die in de referentieperiode.
De ondernemer heeft in haar aangifte omzetbelasting voor Q4 2019 (de referentieperiode) een omzet opgegeven van € 10.252,-. Vervolgens heeft zij voor dat kwartaal een suppletie op de aangifte omzetbelasting ingediend waarin een (gecorrigeerde) omzet van € 40.744,- is opgegeven. Voor Q4 van 2020 (de subsidieperiode) is een omzet van € 48.121,- opgenomen in de aangifte omzetbelasting. Daarna heeft de ondernemer voor Q4 2020 twee suppleties op de aangifte omzetbelasting ingediend waarin (gecorrigeerde) omzetten zijn opgenomen van respectievelijk € 17.387,- en € 15.072,-. De RVO heeft aan de hand van de bij de ondernemer opgevraagde stukken nader onderzoek gedaan naar de in de suppletieaangiften opgegeven omzetten en vervolgens besloten om de suppletieaangiften niet te betrekken bij de berekening of sprake is van ten minste 30% omzetverlies.
De vraag die hier voorligt, is of de RVO in dit geval de op de aangifte omzetbelasting ingediende suppleties buiten beschouwing mocht laten. Het College is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en overweegt daarbij het volgende.
Voor ondernemingen geldt dat het uitgangspunt is dat het omzetverlies op grond van artikel 2.1.2, vijfde lid, van de TVL wordt berekend aan de hand van de aangifte omzetbelasting. De regelgever heeft daar bewust voor gekozen in verband met de uitvoerbaarheid van de TVL en de beperking van de administratieve lasten. Voor ondernemingen die niet over hun gehele omzet aangifte doen voor de omzetbelasting, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk (2.1.2, zesde lid, van de TVL).
Het College gaat ervan uit dat in dit geval artikel 2.1.2, vijfde lid, van de TVL van toepassing is. De stelling van de ondernemer in bezwaar dat zij niet over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt wordt niet alleen niet in beroep herhaald, maar deze stelling vindt ook geen steun in de nadien door de ondernemer gedane suppletieaangiften over Q4 2019 en Q4 2020. Dit betekent dat op grond van het vijfde lid van artikel 2.1.2 van de TVL voor de omzet van de ondernemer uitgegaan moet worden van het bedrag waarvoor zij aangifte doet voor de omzetbelasting.
Wat betreft de mogelijke onjuistheid van een aangifte omzetbelasting, heeft het College eerder overwogen dat het primair de taak van de minister van Financiën (de Belastingdienst) is om te controleren of een aangifte overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968 is gedaan en dat de RVO, zolang de Belastingdienst niet tot correctie overgaat, dient uit te gaan van de in de aangifte omzetbelasting opgegeven omzet (zie de uitspraak van 2 augustus 2022, ECLI:NL:CBB:2022:491, r.o. 4.3). Het College ziet geen aanleiding om hier als het gaat om een op de aangifte omzetbelasting ingediende suppletie anders over te oordelen. Dat de ondernemer pas in de bezwaarfase de suppletieaangiften heeft ingediend en de RVO – mede omdat de ondernemer gedurende de gehele procedure niet eenduidig is geweest wat betreft de hoogte van de van belang zijnde omzetten – twijfels heeft of de in die aangiften opgegeven omzetten ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd, is onvoldoende reden om de aanvraag voor subsidieverlening niettemin af te wijzen. Kortom, pas als de Belastingdienst concludeert dat één of meer van de op de aangiften omzetbelasting ingediende suppleties onjuist (is) zijn, dan wel te laat (is) zijn ingediend, en overgaat tot een aanpassing daarvan, kan de RVO besluiten om de subsidieverlening dan wel -afwijzing daarop aan te passen (vergelijk ook de uitspraak van het College van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CBB:2022:703).
Het beroep is gegrond gelet op wat hiervoor is overwogen.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2022:782
Geef een reactie