
Bij een onderneming die voor de omzet grotendeels afhankelijk is van een bepaalde maand, mag voor de berekening van NOW-subsidie die (eenmalige) omzet worden geacht te zijn verdiend over het hele jaar, zo bevestigt de rechter in een recente uitspraak.
Een bedrijf verkoopt softwarelicenties voor de evenementenbranche die eenmalig worden verkocht, vooral in januari. Zo’n licentie kan worden aangevuld met apart te kopen modules. Het bedrijf vraagt over de periode maart-mei 2020 NOW-subsidie aan en is onderdeel van een groep bedrijven met een referentieomzet over dezelfde periode in 2019 van 141.224 euro. De omzetdaling wordt ingeschat op 90 procent, want het gros van de omzet wordt in januari geboekt.
Maar wat de netto-omzet was over de periode maart tot en met mei 2020 is echter niet te berekenen: er ontbreekt een specificatie van de omzet per maand. Hoewel het bedrijf zelf een bedrag van 13.448 claimt, is dat niet vast te stellen omdat een deel van de omzet buiten die periode is gegenereerd. Het ministerie van Sociale Zaken oordeelt dat de verkoop van softwarelicenties in januari toegerekend moet worden aan een langere periode dan alleen de maand januari, waardoor bij de definitieve NOW-vaststelling een terugbetaling uit de bus rolt.
Voor de verkoop wordt het hele jaar gewerkt
Daar is het bedrijf het niet mee eens. Hoewel er later een correctie volgt, gaat de onderneming toch naar de rechter. Die geeft de minister gelijk: de omzet mag worden toegerekend aan het volledige jaar. ‘Dat sprake is van eenmalige verkopen en niet van abonnementen, zoals eiseres stelt, maakt dat niet anders. Dat deze omzet in januari wordt gegenereerd als gevolg van die eenmalige verkopen in die maand neemt niet weg dat in de onderneming gedurende het hele jaar wordt gewerkt ten behoeve van die verkopen’, zo overweegt de rechtbank. En vanuit de omzet van januari worden ook de loonkosten van het hele verdere jaar betaald. ‘Het in dit geval toerekenen van die omzet aan een langere periode sluit ook aan bij de uitgangspunten van de NOW. Een lagere omzet als gevolg van de coronacrisis vormt de basis van de loonkostensubsidie, omdat het door een lagere omzet moeilijker wordt om de loonkosten te betalen. De loonkostensubsidie wordt daarom afgestemd op het feitelijke percentage aan omzetverlies.’
Omdat er in de financiële administratie geen periodetoerekening is ten aanzien van de in januari 2020 gemaakte omzet, heeft het ministerie de in 2020 gegenereerde netto-omzet van de groep evenredig toegerekend aan alle maanden van 2020. Daarmee is het bedrijf niet tekortgedaan, zo vindt de rechter. Op die manier is op basis van de jaaromzet van 393.849 euro een omzet van 98.462 euro berekend, wat een daling van 31 procent betekent.
Toch aanpassing
Maar de jaaromzet van het bedrijf was in werkelijkheid lager, zo luidt het verweer. Voor de rechter geeft het ministerie aan dat de omzet is gebaseerd op de cijfers in de saldibalans; niet is nagevraagd waarom daarvan is uitgegaan en niet van de jaarrekening. ‘Nu dit wel verwacht had mogen worden, zal de rechtbank uitgaan van de door eiseres gestelde omzet.’ De rechtbank stelt daarom de omzetdaling vast op 33 procent, uitgaande van de lagere groepsomzet over het jaar 2020 van 378.847 euro. Het ministerie mocht de uiteindelijke NOW-subsidie daarom lager vaststellen, oordeelt de rechtbank.
Geen belangenafweging gemaakt
Maar er had wel een belangenafweging moeten volgen: de terugvordering van het teveel betaalde voorschot had geen onevenredig grote nadelige gevolgen moeten hebben in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Hoewel het moeten terugbetalen financieel nadelig is, moet het bedrijf echter in staat worden geacht de loonkosten in de periode van maart tot en met mei 2020 op te brengen, zo oordeelt de rechtbank. Ondanks dat het ministerie in de ogen van de rechter onvoldoende heeft gemotiveerd welke belangenafweging is gemaakt, moet het bedrijf dus een deel van het voorschot terugbetalen. Wel wordt de terugvordering lager omdat van een lagere omzet uitgegaan had moeten worden.
Geef een reactie