
Het feit dat een gelieerd lichaam de koopsom langdurig schuldig blijft, betekent nog niet dat er geen sprake is van een reële betalingsverplichting. Meer nog van belang én beslissend zijn de feiten rondom de verkoop en de handelswijze van de betrokken partijen, zo beslist rechtbank Noord-Holland.
Een dochtermaatschappij in een Nederlandse fiscale eenheid (FE) heeft drie deelnemingen verkocht aan een (indirecte) zustermaatschappij gevestigd in Mauritius voor een bedrag van USD 62,3 miljoen. De zustermaatschappij blijft de koopsom schuldig.
Uiteindelijk wordt de vordering als (interim)dividendbetaling overgedragen aan de moedermaatschappij van de FE, die de vordering meteen overdraagt aan haar aandeelhouder door middel van een betaling van een interimdividend en een terugbetaling van agio.
Verkapte dividenduitkering
De vraag werpt zich nu op of fiscaal rente in rekening gebracht moet worden over de verschuldigd gebleven koopsom. De moedermaatschappij stelt zich op het standpunt dat op het moment van overdracht van de deelnemingen sprake was van een verkapte dividenduitkering ter grootte van de niet-betaalde koopsom en dat daarom door haar geen rente in aanmerking hoeft te worden genomen.
Volgens de moedermaatschappij was er geen intentie om een lening tot stand te laten komen en stelt zij dat de koopsom aangemerkt moeten worden als een schijnlening en dat om die geen reden geen rente in aanmerking moet worden genomen.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de koopsom voor de moedermaatschappij zowel civiel- als fiscaalrechtelijk als vordering op de koper kwalificeert en dat daarom rente in aanmerking dient te worden genomen. Verder stelt hij dat er geen sprake is van een winstuitdeling omdat geen sprake is van het onttrekken van een geldbedrag of andere waarde ten gunste van een aandeelhouder als zodanig.
Ter onderbouwing van dit standpunt wijst verweerder erop dat de koopsom als vordering respectievelijk schuld is opgenomen in de jaarrekeningen van de moedermaatschappij en de zustermaatschappij.
Volgens de inspecteur is er verder niet voldaan de dubbele bewustheidseis waarbij zowel de vennootschap als de aandeelhouder zich bewust dient te zijn van de bevoordeling van de aandeelhouder als zodanig.
Betalingsverplichting
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur terecht rente in aanmerking heeft genomen. Uit de verkoopovereenkomsten blijkt dat er een betalingsverplichting is ontstaan en blijven bestaan.
De moedermaatschappij heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen sprake was, of is, van een reële vordering. Het (blijven) bestaan van een betalingsverplichting wordt juist bevestigd door de feiten zoals een aflossing op een deel van de schuld, en onder meer de commerciële jaarrekeningen van de betrokken partijen.
Schijnlening
Dat er volgens de moedermaatschappij nooit een lening was beoogd, weegt minder zwaar dan de feiten. Er is dus geen sprake van een verkapte winstuitdeling. Door het bestaan van een betalingsverplichting kan evenmin sprake zijn van een kapitaalverstrekking in de vorm van een schijnlening.
Hierbij maakt het niet uit dat betaling van de koopsom onzeker was, en dat er geen pogingen zijn gedaan tot inning van de vordering.
Hele koopsom kwalificeert als vordering
Ook de stelling van de moedermaatschappij dat er alleen rente is verschuldigd over de koopsom voor de deelneming waarop de eerdere aflossing betrekking had (USD 8,8 miljoen), faalt. De rechtbank oordeelt namelijk dat de hele koopsom (USD 62,3 miljoen) kwalificeert als een vordering.
Geef een reactie