
Een ondernemer heeft volgens rechtbank Zeeland-West-Brabant tijdig een suppletie omzetbelasting ingediend. Deze is namelijk ingediend voordat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid van de aangegeven omzetbelasting bekend was.
Een ondernemer factureert aan een Zwitserse afnemer in eerste instantie met 0% btw, uitgaande van intracommunautaire prestaties. Op verzoek van de Zwitserse afnemer verstrekt de ondernemer correctiefacturen in mei 2019 waarbij zij € 294.098 omzetbelasting in rekening brengt.
De ondernemer informeert op 9 juni 2019 de inspecteur met een brief dat bij het opmaken van de jaarcijfers bleek dat zij voor het jaar 2019 een suppletie aangifte omzetbelasting moest indienen ten bedrage van € 294.098.
Naheffingsaanslag en vergrijpboete
Op 31 juli 2020 is de ondernemer er door de inspecteur telefonisch op gewezen dat zij een digitale suppletieaangifte in moet dienen. Op 3 augustus 2020 heeft de ondernemer een digitale suppletieaangifte ingediend naar een te betalen bedrag van € 294.098. Naar aanleiding van de suppletie legt de inspecteur een naheffingsaanslag op en een vergrijpboete.
Het is aan rechtbank Zeeland-West-Brabant om te bepalen of de vergrijpboete terecht is opgelegd, ook is in geschil of de ondernemer recht heeft op een integrale kostenvergoeding.
De inspecteur stelt dat de ondernemer niet tijdig gesuppleerd heeft, omdat zij al na het doen van de aangifte omzetbelasting over de maand mei 2019 wist dat deze aangifte onjuist was. Daarom wist zij zodra de aangiftetermijn was verlopen (op 1 juli 2019) dat zij een suppletie moest indienen.
Volgens de inspecteur heeft de ondernemer vervolgens opzettelijk dan wel grofschuldig gewacht met het indienen van een suppletieaangifte tot bijna een jaar later. Dat is niet zo spoedig mogelijk, waardoor de suppletie niet tijdig is ingediend.
Wel sprake van tijdige suppletie
De ondernemer stelt dat pas bij het opmaken van de jaarstukken over 2019 duidelijk werd dat er gesuppleerd diende te worden. Er is tijdig gesuppleerd, omdat is gesuppleerd voor het uiterste tijdstip, namelijk voordat zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid bekend was of zou worden.
De rechtbank volgt de stelling van de ondernemer en oordeelt dat de ondernemer tijdig melding heeft gedaan van de suppletie in de vorm van de brief. Dit betreft een melding/suppletie zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 10a van de AWR en het eerste lid van artikel 15 van het UB OB.
Integrale kostenvergoeding
Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een bovenforfaitaire kostenvergoeding worden verleend indien sprake is van bijzondere omstandigheden.
Van een bijzondere omstandigheid is sprake als de inspecteur een besluit neemt of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat het besluit in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid.
Geen onzorgvuldig handelen inspecteur
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van bijzondere omstandigheden die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigen. Dat partijen een verschillende uitleg van de genoemde wet- en regelgeving voorstaan, maakt niet dat de inspecteur tegen beter weten in een besluit heeft gehandhaafd. Ook is geen sprake van vergaande mate van onzorgvuldig handelen door de inspecteur.
Rechtbank Zeeland, West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2023:4986, BRE 22/756
Geef een reactie