Een bedrijf vroeg en kreeg TVL-steun. Naderhand bleek de onderneming uit te zijn gegaan van een te lage omzet. Een herzieningsverzoek bij de minister werd afgewezen. Maar de voorzieningenrechter koos de kant van het bedrijf.
De onderneming verleent ondersteuning aan bedrijven bij organisatorische transformaties en organiseert in dat kader reizen. Zij deed een beroep op de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2020 tot en met het tweede kwartaal van 2021. De minister kende de TVL-toe. De onderneming meende echter dat er was uitgegaan van onjuiste omzetgegevens. Herzieningsverzoeken hadden geen effect. De onderneming was het daar niet mee eens en stelde beroepen in. Omdat het bedrijf de afloop van deze beroepsprocedures naar eigen zeggen niet kan afwachten, vroeg het de voorzieningenrechter om voorlopige voorzieningen te treffen.
Standpunt van de onderneming
De onderneming heeft de minister verzocht de vaststellingsbesluiten te herzien, omdat daarin niet wordt uitgegaan van de juiste omzetgegevens; in zowel de aanvragen om verlening van de subsidie als de vaststelling daarvan heeft de onderneming alleen de omzet voor de omzetbelasting opgegeven, terwijl deze omzet niet haar werkelijke omzet weergeeft. De onderneming is namelijk voor iets minder dan de helft van haar omzet vrijgesteld van de omzetbelasting, omdat daarop de reisbrancheregeling van toepassing is. Dat de onderneming niet haar juiste omzetgegevens heeft opgegeven, heeft te maken met de wijze waarop het aanvraagformulier is ingericht; daar staat namelijk dat “de bedragen moeten overeenkomen met de bedragen die zijn opgegeven bij de belastingdienst”. Pas nadat de onderneming kennis nam van de publicatie van de Rijksdienst voor Ondernemers (RVO) op 2 mei 2022 (“Veel gestelde vragen van ondernemers”), werd haar bekend dat omzet waarover geen omzetbelasting wordt betaald, op een andere manier kan worden opgegeven.
Het bedrijf vindt de weigering van de minister om van de vaststellingsbesluiten terug te komen, evident onredelijk; de vaststellingsbesluiten zijn op onmiskenbaar onjuiste omzetgegevens gebaseerd, wat tot gevolg heeft dat de subsidies aanzienlijker lager zijn vastgesteld. De onderneming wijt dit aan de onjuiste voorlichting door de RVO. Op de zitting heeft het bedrijf aanvullend op de volgende omstandigheden gewezen. De onderneming heeft op enige moment bij haar fiscalist, haar accountant en de RVO navraag gedaan over hoe zij ervoor kon zorgen dat de juiste omzetgegevens worden betrokken. De fiscalist en de accountant gaven aan dat de onderneming de aanvraagformulieren op juiste wijze had ingevuld. De RVO bleek geen (bevredigend) antwoord te kunnen geven op de vragen van de onderneming. Verder wijst de onderneming op de subsidieverleningen voor het derde en vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022, waarin de minister de reisbrancheregeling van toepassing heeft geacht en de werkelijke omzetgegevens heeft betrokken bij de vaststelling van de subsidies. Tot slot stelt de onderneming dat zij de subsidies nodig heeft om leningen af te lossen en haar buffer aan te vullen. Als zij de subsidies niet krijgt, heeft dat gevolgen voor het voortbestaan van de onderneming.
Standpunt van de minister
De minister stelt zich op het standpunt dat de vaststellingsbesluiten rechtens onaantastbaar zijn, omdat de onderneming hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt. Een onjuist inzicht in de voor de TVL relevante omzet brengt, volgens de minister, niet met zich dat bij de ontdekking hiervan door de onderneming sprake is van een nieuw gebleken feit of een veranderde omstandigheid. De minister vindt dat als de onderneming is uitgegaan van een onjuiste omzet, deze omstandigheid voor haar rekening en risico komt.
Voor zover de onderneming zich op het standpunt stelt dat haar slechte kaspositie maakt dat het evident onredelijk is dat de minister niet terug komt op de rechtens onaantastbare besluiten, meent de minister dat deze omstandigheid onvoldoende zwaarwegend is. De minister verwijst in dit kader naar de uitspraak van het College van 15 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:20), waarin is geoordeeld dat zelfs als het rechtens onaantastbare besluit achteraf gezien wellicht niet juist is, dit nog niet maakt dat het evident onredelijk is dat de minister deze besluiten niet wenst te herzien. Op de zitting heeft de minister nader toegelicht dat het mogelijk is dat de betreffende vraagstelling op het aanvraagformulier lastig te interpreteren is en dat dit mogelijk ook gold voor de RVO, die kennelijk geen bevredigend antwoord heeft kunnen geven op de vragen van de onderneming. Toch vindt de minister dat het op de weg van de onderneming lag om bezwaar te maken. Dit heeft de onderneming nagelaten. De omstandigheid dat een onderneming mogelijk op omvallen staat maakt niet dat de minister soepeler naar een zaak kijkt.
De voorzieningenrechter laat in deze zaak de vraag of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in het midden. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat de weigering van de minister om in dit geval terug te komen van de vaststellingsbesluiten, evident onredelijk is.
Formulier
De onderneming heeft aan de herzieningsverzoeken ten grondslag gelegd dat de daarin betrokken omzetgegevens onjuist zijn. Daarover merkt de voorzieningenrechter allereerst op dat het in beginsel aan de aanvrager is om de juiste gegevens over zijn situatie door te geven. In dit geval stelt de onderneming dat het doorgeven van onjuiste gegevens te wijten is aan de wijze waarop het aanvraagformulier is ingericht, meer in het bijzonder de vraagstelling die gaat over wat geldt als omzet voor de TVL. Dit heeft tot gevolg gehad dat de onderneming bij haar eerste aanvraag alleen de omzet voor de omzetbelasting heeft opgegeven en dit vervolgens heeft herhaald in de daarop volgende vijf aanvragen. De minister heeft erkend dat het aanvraagformulier op dit punt mogelijk onvoldoende duidelijk is. Daarnaast is voldoende aannemelijk dat de onderneming bij haar fiscaal adviseur en boekhouder, maar ook bij de RVO heeft geprobeerd meer duidelijkheid te verkrijgen, maar ook de RVO bleek geen bevredigend antwoord te kunnen geven. Op de zitting heeft de minister aangegeven niet uit te sluiten dat de RVO inderdaad niet in staat was om voldoende duidelijkheid te scheppen. En tenslotte blijkt uit de hoogte van de verleningen van subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022 dat de verleningen en vaststellingen van subsidies in de aan de orde zijnde kwartalen waarschijnlijk te laag zijn.
Gelet op deze omstandigheden – waarbij het evident is dat de subsidies van groot belang zijn voor het voortbestaan van de onderneming – is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die leiden tot het oordeel dat het niet inhoudelijk beoordelen van de herzieningsverzoeken en, als dat aan de orde is, het niet hoger vaststellen van de subsidie, evident onredelijk is. De minister zal de herzieningsverzoeken opnieuw inhoudelijk moeten beoordelen en waar nodig de subsidies hoger vaststellen.
Conclusie
De voorzieningenrechter verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat hij niet beschikt over alle daarvoor noodzakelijke gegevens en het is dus aan de minister om de herzieningsverzoeken inhoudelijk te beoordelen en nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. De minister krijgt daarvoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Lees hier de uitspraak.
Geef een reactie