
Winnen en toch verliezen. Zo moet de onderneemster zich voelen die beroep aantekende tegen het terugvorderen van de haar toegekende NOW-1 subsidie. De rechtbank vindt het beroep gegrond maar terugvordering ‘niet onevenredig’.
Een onderneemster vroeg in mei 2020 om een tegemoetkoming in de loonkosten in het kader van de eerste NOW-subsidie. Ze kreeg € 33.636 toegekend waarvan € 26.910 werd uitbetaald als voorschot. De onderneemster verzuimde echter om vóór 31 oktober 2021 ook de definitieve berekening van de subsidie aan te vragen. Twee aanmaningsbrieven van het ministerie liet de vrouw onbeantwoord en toen ook de finale deadline van 9 januari 2022 was gepasseerd, stelde de minister de definitieve tegemoetkoming voor NOW-1 op nihil. De onderneemster moest de kleine dertigduizend euro dus terugbetalen aan de overheid.
Groepsniveau
De onderneemster lichtte de gang van zaken voor de rechtbank toe. Ze maakte destijds onderdeel uit, zo vertelde ze, van een bedrijf dat faciliterende diensten leverde aan diverse startups. Volgens de accountant van dit bedrijf was er op groepsniveau geen sprake van een omzetverlies van meer dan 20 procent. Het bedrijf had hierom, buiten medeweten van de onderneemster, geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie ingediend. Ook werden aan haar geen financiële middelen ter beschikking gesteld, al was zij zwaar getroffen door de coronacrisis. Het leidde tot een definitieve breuk tussen de onderneemster en het bedrijf waarvan zij onderdeel uitmaakte.
Zwaar getroffen
De onderneemster voerde tijdens de rechtszaak aan dat zij onevenredig zwaar is getroffen door de coronacrisis. Volgens haar heeft zij in 2020 en 2021 een omzetverlies geleden van respectievelijk 39% en 48% ten opzichte van 2018/2019. Daarnaast heeft ze in 2020 en 2021 te kampen gehad met het vertrek van internationale collega’s als gevolg van de reisbeperkingen. Ze vertelde dat zij sinds 1 januari 2022 volledig op eigen benen staat, en dat het voor het voortbestaan van de onderneming cruciaal is dat de werkgelegenheid binnen het bedrijf wordt behouden. Om die reden heeft zij de minister verzocht alsnog een aanvraag te mogen indienen.
De minister heeft in het bestreden besluit overwogen dat er geen aanvraag is ingediend omdat door het groepshoofd is geconstateerd dat er (op groepsniveau) geen recht bestaat op tegemoetkoming. Dit is volgens de minister voor de onderneemster geen verschoonbare reden om zelf geen aanvraag te doen, en het feit dat zij inmiddels geen onderdeel uitmaakt van de groep, doet daaraan niet af. Ter zitting lichtte de minister nader toe dat, omdat er geen aanvraag is ingediend, hij het recht op subsidie niet kan vaststellen, en dat het ook niet meer mogelijk is om alsnog een aanvraag in te dienen.
Beroep gegrond
De rechtbank gaf de minister hierin gelijk – de terugvordering was terecht – maar verklaarde het beroep van de onderneemster toch gegrond. Dat komt omdat de minister in het bestreden besluit geen afweging is gemaakt ten aanzien van de vraag of tot terugvordering moet worden overgegaan. Ook in het primaire besluit is niet gemotiveerd waarom de minister het voorschot geheel terugvordert, en die motivering is in het verweerschrift ook niet alsnog gegeven. Aan het bestreden besluit kleeft dus nog een motiveringsgebrek.
Maatschappelijk belang
Maar voor de rechtbank is dit geen reden om de terugvordering alsnog ongedaan te maken. Dat zij anders mogelijk failliet gaat heeft de onderneemster niet onderbouwd. De rechtbank overweegt verder dat het doel van de terugvordering is gelegen in een goede besteding van gemeenschapsgeld. Het belang van de minister om gemeenschapsgeld op een zorgvuldige manier te besteden is een legitiem doel. Terugvordering van de ten onrechte ontvangen tegemoetkoming is een geschikt en noodzakelijk middel om dat gerechtvaardigde doel te bereiken. De rechtbank is daarom van oordeel dat gehele terugvordering van het voorschot van € 26.910,- niet onevenredig is.
Omdat het beroep gegrond is verklaard zijn de griffiekosten (€ 365) voor de minister.
Lees hier de uitspraak.
Geef een reactie