
De kantonrechter benoemde een accountant tot scheidsman om een oordeel te vellen over de vereffening van een VOF. Een van de twee ruziënde vennoten vond dat de accountant zich niet aan zijn opdracht had gehouden en vroeg daarom onlangs het gerechtshof ’s-Hertogenbosch om het arbitraal vonnis te vernietigen. Naar het oordeel van het hof is hetgeen de vennoot ter onderbouwing van zijn beroep op vernietiging aanvoerde echter onvoldoende.
Via de VOF werd door de twee vennoten vanaf 1 januari 2006 een onderneming gedreven op het gebied van assurantiën en financiële dienstverlening. De rechtbank Oost-Brabant ontbond het bedrijf op 13 februari 2019. Daarna ontstond tussen de twee ondernemers een geschil over de vereffening van de VOF.
Scheidsman
In de vennootschapsakte was opgenomen dat over alle geschillen zou worden beslist ‘door een scheidsman die zonder aan de vormen of regels van de wet gebonden te zijn, zal rechtspreken als goede man naar billijkheid.’ Zodoende werd de accountant op 6 juli 2021 door de rechtbank Oost-Brabant tot scheidsman benoemd. Zijn opdrachtbrief werd door de kemphanen voor akkoord getekend. Op 10 januari 2022 kwam de accountant met een eerste concept-scheidsmanrapport, op 28 februari 2022 met het tweede en op 22 maart 2022 met het definitieve scheidsmanrapport. Op basis daarvan moest de ene vennoot de andere nog €208.322,- betalen. De advocaat van de vennoot die nog moest betalen liet in een e-mail op 24 maart 2022 aan de accountant weten dat zijn client niet instemt met het eindrapport van 22 maart 2022 omdat daarin het bedrag van de afrekening te zeer afwijkt van het bedrag in het conceptrapport van 10 januari 2022. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant verleende echter op diens verzoek verlof aan de andere vennoot voor tenuitvoerlegging van het scheidsmanrapport van 22 maart 2022. Dat leidde tot beslagleggingen en een kort geding, waarbij de executoriale beslagen onder voorwaarden weer werden opgeheven.
Vernietiging beslissing accountant gevorderd
Bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vroeg de vennoot die nog moet betalen vervolgens om de beslissing van de accountant te vernietigen. Het hof constateert bij de beoordeling van dat verzoek allereerst dat tussen de partijen in geschil is of het scheidsmanrapport kwalificeert als een bindend advies of als een arbitraal vonnis. Het antwoord op deze vraag is volgens het hof slechts van belang indien sprake zou zijn van een vernietigingsgrond. Het hof zal daarom het beroep van de vennoot op art. 1065 Rv onder lid 1 en sub c (de c-grond) beoordelen en er daarbij veronderstellenderwijs vanuit gaan dat sprake is van een arbitraal vonnis.
Onvoldoende onderbouwing
Op grond van artikel 1065 lid 1 Rv kan vernietiging van een arbitraal vonnis slechts plaatsvinden op een van de in die wetsbepaling genoemde limitatieve gronden. Lid 4 van art. 1064a Rv bepaalt dat alle gronden tot vernietiging, op straffe van verval van het recht daartoe, in de dagvaarding worden voorgedragen. De vennoot doet in de dagvaarding een beroep op vernietiging op grond van art. 1065 onder lid 1 en sub c, inhoudende dat de accountant zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden. Naar het oordeel van het hof is hetgeen de vennoot ter onderbouwing van zijn beroep op vernietiging aanvoert onvoldoende. Dit betekent dat het beroep op vernietiging zal worden afgewezen. Het volgende is daarvoor redengevend, spreekt het hof uit:
‘Op grond van vaste rechtspraak moet de rechter bij een verzoek tot vernietiging van een arbitraal vonnis de vernietigingsgronden terughoudend toepassen. Deze regel hangt ermee samen dat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep, en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen (HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9395 en HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1645 (https://new.navigator.nl/document/id2f81fb44f7524e11b322a02c0c285076)). De achterliggende gedachte is dat met de arbitrage de zaak in beginsel moet zijn afgerond, wil de keuze voor arbitrage van partijen het gewenste effect hebben van een redelijke, snelle en goede oplossing van hun geschil of probleem (het zogenoemde finaliteitsbeginsel). Van een schending van de opdracht als bedoeld in art. 1065 lid 1 sub c Rv kan sprake zijn indien geldende procedureregels niet in acht zijn genomen, het scheidsgerecht buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, bijvoorbeeld door meer of anders toe te wijzen dan is gevorderd, heeft nagelaten te beslissen over (een deel van het) gevorderde of niet is ingegaan op essentiële verweren. Alleen een ernstige schending van de aan het scheidsgerecht gegeven opdracht kan tot vernietiging van het arbitrale vonnis leiden (art. 1065 lid 4 Rv). […]
Voor de beoordeling van de vraag of [de accountant, red.] de grenzen van zijn opdracht heeft geschonden, is allereerst relevant of [de accountant, red.] het geschil heeft beslecht in overeenstemming met de procesregels die in dit geval van toepassing waren. [de accountant, red.] heeft na zijn benoeming tot scheidsman bij beschikking van 6 juli 2021 door middel van zijn opdrachtbrief van 15 juli 2021 partijen nader geïnformeerd […] over de uitvoering van zijn werkzaamheden. Daarbij heeft hij na overleg met partijen de procesorde uiteengezet, waaronder de indiening van de memories van eis en antwoord, de te houden mondelinge behandeling als ook de oplevering van het concept en definitieve rapport, een en ander met inbegrip van de toepasselijke termijnen. Deze procesorde sluit zowel qua terminologie als qua procedure aan bij de wettelijke regeling aangaande het arbitraal beding zoals opgenomen in art. 1036 e.v. Rv. Door [appellant] is niet gesteld dat [de accountant, red.] de gemaakte procesafspraken heeft geschonden en ook overigens is dat het hof niet gebleken. Het hof verwerpt het bezwaar van [appellant] dat niet expliciet is verwezen naar de wettelijke regeling ter zake arbitrage (boek 4 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) en ook anderszins in het scheidsmanrapport niet is duidelijk gemaakt dat sprake is van arbitrage. [appellant] licht niet toe waarom verwijzing naar specifieke wettelijke bepalingen ter zake arbitrage essentieel is voor een uit te brengen arbitraal vonnis en evenmin waarom het nalaten daarvan te gelden heeft als schending door [de accountant, red.] van de aan hem gegeven opdracht. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking de omstandigheid dat beide partijen zich gedurende de procedure bij [de accountant, red.] lieten bijstaan door een advocaat. […]
Het hof volgt [appellant] niet in zijn redenering dat [de accountant, red.] als scheidsman gehouden was een bindend advies af te geven. Uitgangspunt vormt het bepaalde in art. 22 lid 1 van de VOF-akte en daarin wordt gesproken over een te benoemen ‘scheidsman’. Dat in lid 4 van art. 22 van de VOF-akte de mogelijkheid is opgenomen om de uitspraak te geven in de vorm van een bindend advies, brengt niet met zich dat daarmee de mogelijkheid van een arbitraal vonnis is uitgesloten. In de opdrachtbrief heeft [de accountant, red.] expliciet verwezen naar art. 22 lid 1 van de VOF-akte. Lid 4 wordt in de opdrachtbrief in het geheel niet genoemd. Partijen hebben door ondertekening van de opdrachtbrief expliciet ingestemd met de opdracht aan [de accountant, red.] om te beslissen als een scheidsman die “zal rechtspreken als goede man naar billijkheid”. Ook de omstandigheid dat in het verzoekschrift tot benoeming van [de accountant, red.] enkele malen de woorden ‘bindend adviseur’ vermeld staan is onvoldoende om aan te nemen dat [de accountant, red.] daardoor gehouden was om zijn uitspraak in de vorm van een bindend advies te geven. Het hof betrekt daarbij dat in het petitum van het verzoekschrift van 5 maart 2021 verzocht wordt een scheidsman te benoemen zoals bedoeld in artikel 22 lid 1 van de VOF-akte en dat in het dictum van de beschikking van 6 juli 2021 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant vervolgens dienovereenkomstig [de accountant, red.] tot een scheidsman wordt benoemd (en niet tot bindend adviseur). Dat sprake is van een verzoek ex lid 4 van art. 22 VOF-akte is gesteld noch gebleken. […]
Het hof gaat voorbij aan het argument van [appellant] dat in het scheidsmanrapport een dictum ontbreekt. [de accountant, red.] is immers in paragraaf 9 van het scheidsmanrapport tot een duidelijke veroordeling gekomen: “Ter finale vereffening van de VOF is [appellant] op 31 maart 2022 een bedrag verschuldigd aan [geïntimeerde] van Euro 208.322. De vordering is direct opeisbaar.” […]. Hierdoor valt niet in te zien dat een dictum in de uitspraak ontbreekt. Evenmin is gebleken dat [appellant] een onjuiste of geen beslissingsmaatstaf heeft aangelegd. In de door beide partijen voor akkoord ondertekende opdrachtbrief van 15 juli 2021 heeft [de accountant, red.] vermeld dat de opdracht is verstrekt op basis van hetgeen in art. 22 van de VOF-akte is vastgelegd, waarbij lid 1 van art. 22 VOF-akte is geciteerd, waaronder de passage dat de scheidsman zal rechtspreken als ‘goede man naar billijkheid’. Ook in hoofdstuk 5 van het scheidsmanrapport wordt art. 22 lid 1 tot en met 4 van de VOF-akte geciteerd, waarbij verwezen wordt naar de benoemingsbeschikking. In hoofdstuk 6 van het scheidsmanrapport wordt verder vermeld dat de opdracht is uitgevoerd in overeenstemming met de opdracht zoals geformuleerd in de opdrachtbrief van 15 juli 2021. Onder deze omstandigheden had het op de weg van [appellant] gelegen om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat [de accountant, red.] het scheidsmanrapport niet als ‘goede man naar billijkheid’ heeft opgesteld. Het enkele feit dat [de accountant, red.] deze maatstaf in het scheidsmanrapport niet met zoveel woorden heeft genoemd is hiervoor in het licht van het voorgaande onvoldoende. Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat [de accountant, red.] een onjuiste of geen beslissingsmaatstaf heeft aangelegd en gaat het beroep van [appellant] op Hoge Raad 22 december 1978, NJ 1979, 521 niet op.
De omstandigheid dat [de accountant, red.] in zijn rapport tevens melding heeft gemaakt van de regelgeving die uit hoofde van zijn beroep als accountant van toepassing is op zijn werkzaamheden – te weten een ‘opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden’ in de zin van Standaard 4400N HRA – doet aan het voorgaande niet af. […]
Met het verwijt dat [appellant] zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden door ten onrechte een bewijsaanbod te passeren, gaat [appellant] er in de eerste plaats aan voorbij dat [de accountant, red.] als scheidsman in beginsel niet gebonden is aan de bij de gewone rechter geldende, algemene bepalingen van bewijsrecht (art. 1039 lid 5 Rv). Door [geïntimeerde] wordt terecht aangevoerd dat de vrijheid van het scheidsgerecht om een bewijsaanbod te passeren slechts daar haar grens vindt waar dit in strijd zou komen met de eisen van een goede procesorde of met andere fundamentele beginselen van procesrecht (HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3137). Dat sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde of met andere fundamentele beginselen van procesrecht is gesteld noch gebleken. Hier komt bij dat [appellant] niet concreet heeft gemaakt op welk bewijsaanbod hij doelt. Louter de verwijzing naar de e-mail van 24 maart 2022 van zijn raadsman volstaat daarbij niet aangezien die e-mail pas is gestuurd na verzending van het definitieve scheidsmanrapport. […]
[appellant] voert tevens aan dat zijn beroep op rechtsverwerking ten onrechte is gepasseerd. Van de zijde van [geïntimeerde] is gemotiveerd betwist dat [appellant] in het kader van de procedure bij [de accountant, red.] een beroep op rechtsverwerking naar voren heeft gebracht. [appellant] heeft hiertegenover onvoldoende naar voren gebracht om aan te nemen dat [de accountant, red.] een dermate essentieel verweer heeft verzuimd te behandelen, dat daardoor geoordeeld kan worden dat [de accountant, red.] zich niet gehouden heeft aan zijn opdracht. […]
Ook hetgeen [appellant] overigens aanvoert vormt geen grond voor vernietiging van het scheidsmanrapport. Voor wat betreft de correctie ter zake de inbreng van de assurantieportefeuilles door beide vennoten in 2006 geldt daarbij dat [de accountant, red.] zijn beslissing op dat punt heeft genomen na toepassing van hoor en wederhoor. Tevens is door [de accountant, red.] een bezoek gebracht aan de accountant van de VOF alvorens een beslissing te nemen. Door [appellant] zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat [de accountant, red.] op dit punt aan een essentieel verweer is voorbij gegaan. […]
Het voorgaande leidt ertoe dat voor zover het scheidsmanrapport een arbitraal vonnis betreft, het beroep op vernietigingsgrond sub c van art. 1065 Rv faalt.’
Geef een reactie