Een man wil de door zijn overleden broer ingebrachte woning en spaartegoeden inbrengen in de maatschap om de onderneming toekomstbestendig te maken. Volgens rechtbank Zeeland-West-Brabant is het voornemen alleen daartoe niet voldoende en is heretikettering voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) daardoor niet mogelijk.
Twee broers exploiteren een legkippenbedrijf in de vorm van een maatschap. De ene broer die op het bedrijf woont houdt ook alle aandelen in een bv, die weer de eigendom heeft van de gebouwen waarin de maatschap haar onderneming drijft.
De andere broer brengt per 1 januari 2016 zijn woning voor een bedrag van € 211.00 in de maatschap in en spaargelden voor een bedrag van € 146.385. Bij de woning behoren oude stallen die vroeger voor een melkveebedrijf zijn gebruikt.
Op 29 september 2017 overlijdt de broer die zijn eigen woning en spaargeld heeft ingebracht, de overgebleven broer is enig erfgenaam. In de aangifte erfbelasting zijn voor de toepassing van de BOR de woning en de spaargelden tot het ondernemingsvermogen van erflater gerekend.
Volgens de aangifte bedroeg de belaste verkrijging nihil. De aanslag erfbelasting werd conform de aangifte opgelegd. Een boekenonderzoek op 14 augustus 2018 doet de inspecteur echter besluiten om een navorderingsaanslag erfbelasting op te leggen. Hij heeft daarbij de eigen woning en de spaargelden als niet-ondernemingsvermogen aangemerkt.
Nieuw feit
De man stelt dat de inspecteur niet kan navorderen omdat hij niet beschikt over een nieuw feit. Volgens de man was de inspecteur al op de hoogte van de inbreng van de woning en de spaargelden in de maatschap op het moment dat de aanslag erfbelasting op 2 oktober 2018 werd opgelegd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt dat volgens vaste rechtspraak de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag in beginsel uit mag gaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Nader onderzoek is niet verplicht.
De informatie die de inspecteur ontving na het opleggen van de aanslag in de erfbelasting van zijn collega (die de inkomstenbelasting had geregeld) over de inbreng van de eigen woning en de spaargelden in de maatschap is dan naar het oordeel van de rechtbank een nieuw feit waardoor wel nagevorderd kan worden.
Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR)
Volgens de wet is de BOR van toepassing indien tot de verkrijging ondernemingsvermogen behoort dat wordt verkregen in het kader van een bedrijfsopvolging. De man stelt dat de woning en de spaargelden ondernemingsvermogen zijn, omdat inbreng in de maatschap nodig was voor het toekomstbestendig maken van de onderneming.
Daarom waren de spaargelden voor zijn overleden broer verplicht ondernemingsvermogen en was de eigen woning keuzevermogen.
In de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren tot het jaar 2016 zijn zowel de eigen woning als de spaargelden aangegeven als privévermogen. De rechtbank leidt daaruit af dat, voor zover de woning en de spaargelden keuzevermogen waren, erflater heeft gekozen voor etikettering als privévermogen.
De man verdedigde zijn stelling dat de spaargelden verplicht ondernemingsvermogen zijn met het argument dat er wel bedragen uit die spaargelden werden overgemaakt naar de rekening van de maatschap voor aankopen of investeringen. Maar de rechtbank was niet overtuigd en oordeelde dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de spaargelden verplicht ondernemingsvermogen waren.
De rechtbank vond geen aanwijzing dat de spaartegoeden (nagenoeg) uitsluitend voor de onderneming werden gebruikt. De conclusie kan niet anders zijn dan dat de spaartegoeden voor de inbreng in de maatschap op 1 januari 2016 als privévermogen aangemerkt konden worden, zoals erflater heeft gedaan.
Heretikettering wel mogelijk?
Ervan uitgaande dat zowel de eigen woning als de spaargelden keuzevermogen waren, moet volgens de rechtbank alleen nog de vraag beantwoord worden of de erflater tot heretikettering als ondernemingsvermogen kon overgaan per 1 januari 2016.
Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de keuze voor privévermogen in het verleden onherroepelijke fiscale gevolgen heeft gehad.
Feit is dat er op 1 januari 2016 niet meer was dan een voornemen om de door de maatschap gedreven onderneming toekomstbestendig te maken en dat van concrete afspraken of plannen toen nog geen sprake was. Dat enkele voornemen is geen bijzondere omstandigheid die heretikettering mogelijk maakt, aldus de rechtbank.
Daarvoor zou ten minste vereist zijn dat sprake was van concrete plannen tot wijziging van de onderneming waarbij de door erflater ingebrachte eigen woning en spaartegoeden een rol van enige betekenis zouden hebben.
De slotsom van de rechtbank is dat de inspecteur de woning en de spaartegoeden terecht niet tot het ondernemingsvermogen heeft gerekend en de BOR in zoverre terecht niet heeft toegepast. De navorderingsaanslag is dan terecht opgelegd.
Geef een reactie