In rechtszaken proberen ondernemers de schuld niet zelden af te schuiven op hun administratiekantoor. Die vlieger gaat in de regel niet op, omdat ondernemers zelf verantwoordelijk blijven voor een juiste aangifte. Maar er kunnen wellicht soms uitzonderingen zijn, zo bleek onlangs in een zaak over NOW-subsidies.
Een lunch en juicezaak uit Amsterdam werd in 2020 zwaar getroffen door de coronapandemie en de lockdown die erop volgde. In eerste instantie kreeg de onderneemster € 9.186 NOW1-steun zodat zij geen personeel hoefde te ontslaan. Volgens het UWV was haar loonsom op de peildatum van 19 juli 2020 lager was dan die van januari 2020, waardoor de uiteindelijke subsidie bij de definitieve berekening in 2021 op € 923 werd vastgesteld. De onderneemster moest € 8.263 terugbetalen. Beroep tegen dit besluit haalde niets uit.
Disproportioneel
De onderneemster vond dit onrechtvaardig. In de loonaangifte over de bewuste maanden was een fout geslopen die haar administratiekantoor pas in augustus 2020 had hersteld. Dit was inderdaad ná de peildatum van 19 juli, maar de onderneemster stelde dat haar loonkosten in de bewuste maanden niet lager waren geweest (maar juist hoger) en dat zij dus recht had op de NOW-subsidie. De onderneemster betwistte niet dat ze niet had voldaan aan de wettelijke eisen, maar stelde voor de rechtbank dat zij disproportioneel hard was getroffen doordat de minister koste wat kost wilde vasthouden aan de peildatum van 19 juli 2020.
Oordeel
Voor het oordeel van de rechtbank is van belang dat het bestreden besluit tot vaststelling van de subsidie op grond van de NOW-1 op een lager bedrag dan bij de subsidieverlening is vastgesteld, berust op een discretionaire bevoegdheid. Bij de toepassing van artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de minister een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de NOW-subsidie enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor betrokkene anderzijds. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de voor betrokkene nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is niet het tegengaan van nadelige gevolgen van een besluit, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen.
Minister moet belangen afwegen
De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit geen belangenafweging heeft gemaakt bij het vaststellen van de subsidie. Gelet hierop is er sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank heeft partijen bij brief van 6 juli 2023 partijen geïnformeerd dat zij ter zitting deze belangenafweging wil bespreken en partijen verzocht daarover een standpunt in te nemen. De minister heeft daarop bij brief van 11 juli 2023 toegelicht dat zij het financiële nadeel van eiseres niet als onevenredig beoordeelt nu eiseres zelf verantwoordelijk is voor een juiste en tijdige loonopgave. Ook een fout van een administratiekantoor komt voor rekening en risico van eiseres. Afweging van de nadelige gevolgen van een lagere definitieve vaststelling in verhouding met het doel van de NOW-1 leidt volgens de minister tot de conclusie dat het lager vaststellen van de subsidie dan het verleende voorschot niet onevenredig is.
Onevenredige nadelen
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze belangenafweging in dit geval niet aan de vereisten van een kenbare belangenafweging. De enkele stelling dat een fout in de loonaangifte van het administratiekantoor voor rekening en risico komt van eiseres is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, nu dit niets zegt over de feitelijke onevenredige nadelen voor eiseres. De minister moet een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de subsidie enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling van de subsidie voor eiseres anderzijds. Het belang van een juiste vaststelling van de tegemoetkoming in de loonkosten is duidelijk. Dit geldt ook voor het belang om te werken met peildata. Dit is ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s. Maar waarom in dit geval aan het belang van eiseres minder waarde wordt gehecht is de rechtbank niet, dan wel onvoldoende duidelijk. De rechtbank acht daarbij van belang dat sprake is van een financieel nadeel van € 8.263,- voor eiseres, dat onweersproken is dat eiseres te goeder trouw heeft gehandeld en geen sprake is van fraude en dat eiseres stelt dat de loonsom in de subsidieperiode gelijk is gebleven. Verder is er sprake van een vaststelling van de subsidie en geen sprake van verlening, zodat er meer tijd is om de subsidie te corrigeren. Het is aan de minister om te motiveren hoe deze omstandigheden wegen tegenover het belang van de minister om vast te houden aan de peildatum uit de NOW-1.
Lees hier de uitspraak.
Geef een reactie