
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een startende ondernemer zijn keuze om de woning tot het ondernemingsvermogen te rekenen tijdig heeft gedaan. Het verzoek om de omzetbelasting op de bouw van de woning deels in aftrek te brengen wordt alsnog geaccepteerd.
Een man heeft op 5 juni 2000 samen met zijn echtgenote een koop/aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van een vrijstaande woning. Ruim twee weken later heeft de levering van de bouwkavel plaatsgevonden.
In de akte van levering verklaart de man dat hij er mee bekend is dat in de te bouwen woning door een nader door verkoper aan te wijzen (energie)bedrijf een zogenaamde “PV-installatie” zal worden gerealiseerd. Ook geeft hij zijn fiat aan het feit dat hij verplicht is deze installatie te allen tijde in stand te houden in de staat waarin deze wordt opgeleverd, deze installatie voldoende te onderhouden te verzekeren.
De verwarming van de woning verwarming van de onroerende zaak gebeurt door middel van zonnecollectoren/ zonnepanelen in combinatie met aansluiting op een warmtenet.
Eerder verleende beschikking deels ingetrokken
Met dagtekening van 8 juli 2019 dient de man een aangifte omzetbelasting voor startende ondernemers in waarbij hij per saldo een bedrag van € 10.083 aan omzetbelasting terugvraagt. In de beschikking van 21 november 2019 verleent de inspecteur een teruggave van het gevraagde bedrag.
In een brief aan de ondernemer van december 2019 komt de inspecteur hierop terug en constateert dat het verzoek om een teruggaaf ook betrekking heeft op een gedeelte van de kosten, die gemaakt zijn tijdens de bouw van het dak van de nieuwbouwwoning.
De inspecteur stelt dat de woning met ondergrond is gekocht met het oogmerk om er zelf te gaan wonen. De gemaakte uitgaven zijn niet gedaan met het oog op de belaste prestatie (het leveren van stroom) maar op het (eigen) woongenot. De uitgaven zijn dan ook niet gemaakt in de hoedanigheid van ondernemer.
Hij wil alleen de aftrek van de btw op de zonnepanelen toestaan maar niet de in rekening gebrachte btw over de kosten van de levering van het bouwterrein en de bouw van de woning. Als gevolg daarvan legt hij een naheffingsaanslag omzetbelasting op.
In de beroepsprocedure die de ondernemer opstart bij hof Arnhem-Leeuwarden is het voornamelijk de vraag of hij de woning tijdig tot het ondernemingsvermogen heeft gerekend.
Voor het hof is het niet de vraag of de ondernemer het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting tijdig bij aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan, heeft gedaan. En ook niet of hij vanwege het gemengd gebruik van de woning in beginsel ervoor heeft kunnen kiezen om alle met betrekking tot de oplevering in rekening gebrachte omzetbelasting af te trekken.
Het hof verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 15 december 2017 waarin voor de teruggaaf van omzetbelasting het uitsluitend vereist is dat het verzoek om teruggaaf moet worden gedaan bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan.
Woning tijdig tot ondernemingsvermogen gerekend
Het Hof is van oordeel dat de ondernemer bij het verzoek om teruggaaf bij aangifte van 8 juli 2019 de keuze heeft gemaakt de woning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, nu hij in de bijlage bij het verzoek de omzetbelasting op de bouw van de woning deels in aftrek heeft gebracht. Dat verzoek is tijdig gedaan volgens het hof.
Voor haar oordeel haalde het hof een arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 aan waarin is geoordeeld dat deze keuze nog kan worden gemaakt bij de aangifte over het tijdvak waarin het pand in gebruik wordt genomen.
Als een gevolg van dit arrest kon de ondernemer deze keuze nog maken bij het verzoek om teruggaaf bij aangifte over het tijdvak 2001 (tijdvak eerste ingebruikname), zoals hij heeft gedaan.
Slotconclusie van het hof is dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
Geef een reactie