
Het verzoek van de filmprocucent tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor werd wel gedeeltelijk toegewezen, namelijk voor zover het gaat over mogelijke laster door het Nederlands Fonds voor de Film (NFF) en de Stichting Co-productiefonds Binnenlandse Omroep (CoBO). De filmproducent overweegt een procedure en verzocht in dat kader eerst om het getuigenverhoor.
Subsidies
De kwestie kent een lange voorgeschiedenis. In maart 2015 kende het Nederlands Filmfonds een subsidie van € 500.405,- toe aan de filmproducent. Dezelfde maand werd nog een tegemoetkoming in de productiekosten van een filmproductie van € 340.000,- uitgekeerd op grond van de stimuleringsmaatregel Filmproductie in Nederland. Aan de toekenning van de bijdragen waren voorwaarden verbonden, waaronder een financiële eindafrekening voorzien van een door een accountant afgegeven controleverklaring. Een RA (van het inmiddels niet meer als zodanig bestaande MTH, blijkt nu uit de nieuwe rechtbankuitspraak) controleerde de stukken in opdracht van de filmproducent en gaf een goedkeurende controleverklaring af.
Twijfel aan juistheid
Het filmfonds twijfelde echter aan de juistheid van de controleverklaring en gaf een extern bureau opdracht nader onderzoek te doen. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek concludeerde het fonds in 2017 dat de RA ten onrechte een goedkeurende controleverklaring heeft verstrekt omdat de financiële eindafrekening, opgesteld door de filmproducent, onregelmatigheden bevatte. Dit leidde ertoe dat de toegekende subsidies lager werden vastgesteld.
MTH door het stof
Het filmfonds diende ook een klacht in bij MTH. In een brief van 22 mei 2018 erkende het accountantskantoor dat er ernstige tekortkomingen waren in zowel de controlewerkzaamheden als de dossiervorming. Het kantoor stelde dat het daarmee het vertrouwen van het filmfonds had beschaamd en haar interne kwaliteitsregels had geschonden.
Als reactie trof MTH verschillende maatregelen, waaronder het permanent intrekken van de bevoegdheid van de verantwoordelijke accountant om namens het kantoor controleverklaringen af te geven. MTH gaf aan dat de accountant deze maatregel zelf passend vond. Hoewel het kantoor de kwestie als een incident beschouwde, concludeerde het dat het vertrouwen zodanig was beschadigd dat het in de toekomst geen controles meer zou uitvoeren voor het filmfonds. MTH informeerde ook de AFM over de kwestie: ‘Hoewel in deze specifieke casus geen sprake is van een wettelijke controle in de zin van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) vinden wij het toch nodig aan de AFM voor te leggen of wij voldoende adequaat gehandeld hebben naar aanleiding van uw klacht.’ De Accountantskamer legde de RA in 2019 een doorhaling van een maand op.
Forensisch onderzoek
Datzelfde jaar zaten de betrokkenen nog altijd in hun maag met de afwikkeling van de financiele eindafrekening van de filmprojecten. De NPO en AVROTROS durfden geen beslissing te nemen over toekomstige samenwerking met de filmproducent, aangezien subsidieverstrekker CoBO nog altijd onderzoek deed. ‘Dat wordt mede gevoed door de roddel en achterklap, die op dit moment hoogtij viert’, mailde een AVROTROS-medewerker daarover.
Het filmfonds besloot daarop om eind 2019, gesteund door mede-subsidieverstrekker CoBO, opdracht te geven aan een accountantskantoor om een financieel forensisch onderzoek uit te voeren naar de eindafrekening van een van de films van de producent. Driekwart jaar later concludeerden de accountants in hun eindrapport dat dat de eindafrekening van de film op verschillende punten niet deugde.
Miljoenen schade
Daarover stapte de filmproducent dan weer naar de Accountantskamer. Tijdens de zitting bij de tuchtrechter in Zwolle in september 2021 stelde de producent dat dit boekenonderzoek hem ruim 4,5 miljoen euro aan schade had opgeleverd, vooral omdat de 24-delige televisieserie ‘Superjuffie’ van AVROTROS daardoor niet was doorgegaan. Hij vond dat de forensisch accountants de opdracht nooit aan hadden mogen nemen. Maar de Accountantskamer zag geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en verklaarde de klacht dus ongegrond.
Getuigenverhoor
Het hoger beroep van die tuchtzaak loopt nog, maar ondertussen bereidt de filmproducent ook een civiele zaak voor, blijkt nu. Bij de rechtbank Amsterdam vroeg hij in aanloop daar naartoe onlangs om een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank wijst dit verzoek deels af: ‘In grote lijnen zijn partijen het al eens over het door [de filmproducent en zijn maatschappij, red.] gewraakte handelen van NFF, CoBO en [de filmproducent en zijn maatschappij, red.] en twisten zij niet over de feitelijke, maar de juridische vraag of dat handelen onrechtmatig was. Een voorlopig getuigenverhoor is echter niet bedoeld om aan te tonen dat reeds vaststaande feiten onrechtmatig zijn. Wat [de filmproducent en zijn maatschappij, red.] willen bewijzen is dan ook onvoldoende duidelijk en is in die zin aan te merken als een fishing expedition.’
Daarbij is onder andere van belang dat de filmproducent en zijn maatschappij getuigen willen horen over de gang van zaken rondom de start van het financieel forensisch onderzoek en het stopzetten van de financiële bijdragen door NFF en CoBO. Uit de voorgestelde vragen blijkt dat zij met name willen achterhalen wat de aanleiding voor NFF en CoBO was om het onderzoek in te stellen. De rechtbank constateert dat deze aanleiding in de procedure uitvoerig is belicht. Uit e-mailcorrespondentie ‘komt naar voren wat de aanleiding was voor NFF en CoBO om aan [het accountantskantoor, red] opdracht te gegeven voor het onderzoek en (voor CoBO) om hangende het onderzoek geen financiële bijdragen aan [de filmproducent, red] te verstrekken, namelijk de onregelmatigheden in eerdere eindafrekeningen van [de filmproducent, red.].’
Welke andere feiten de producent en zijn maatschappij tijdens een getuigenverhoor willen onderzoeken met betrekking tot de aanloop naar het onderzoek door het accountantskantoor wordt niet duidelijk. In zoverre voldoet het verzoek niet aan de eisen die de wet in artikel 187 lid 3 sub b Rv stelt, luidt het oordeel.
De rechtbank constateert verder dat de voorgestelde vragen over het onderzoek en het stopzetten van financiering (door CoBO) vrijwel uitsluitend betrekking hebben op de beweegredenen van NFF en CoBO. ‘De beantwoording van die vragen kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot vaststelling van (nadere) feiten, maar zal alleen het standpunt van NFF en CoBO over de gang van zaken rondom het starten van een financieel forensisch onderzoek en het schorsen van aanvragen gedurende het onderzoek weergeven. Een voorlopig getuigenverhoor is bedoeld om duidelijkheid te verkrijgen over feiten die de verzoeker in een eventuele hoofdzaak aan zijn vordering ten grondslag wil leggen, zodat de verzoeker kan beoordelen of het zinvol is de voorgenomen vordering in te stellen, en leent zich niet voor een onderzoek naar de standpunten en beweegredenen van de wederpartij.’
Forensische accountants
De filmproducent en zijn maatschappij verwijten NFF en CoBO verder dat zij sturend zijn opgetreden bij de uitvoering van het onderzoek door het accountantskantoor. De twee forensisch accountants zouden zich voor het karretje hebben laten spannen van NFF en CoBO. De filmproducent en zijn maatschappij willen daarom getuigen horen over wat NFF, CoBO en de accountants onderling hebben besproken tijdens het onderzoek. Specifiek willen zij weten wat zich afspeelde rondom het wijzigen van de status van het rapport van ‘definitief’ naar ‘concept’ in april 2019.
Die kwestie is echter al uitvoerig genoeg aan de orde gekomen bij de Accountskamer en leent zich daarom niet voor een nieuw getuigenverhoor, oordeelt de rechtbank: ‘Wat zich verder heeft afgespeeld rondom het wijzigen van de status is uitvoerig aan de orde gekomen tijdens de tuchtprocedure, zoals blijkt uit de overgelegde processtukken en de uitspraak van de Accountantskamer. Een getuigenverhoor over deze bekende feiten is, zoals aangegeven, bij gebrek aan een concrete vraagstelling daarover niet toewijsbaar. Welke andere feiten [de filmproducent en zijn maatschappij, red.] omtrent de uitvoering van het onderzoek opgehelderd willen krijgen hebben [de filmproducent en zijn maatschappij, red.] niet duidelijk gemaakt.’
‘De rechtbank constateert daarbij dat uit de nadere toelichting van [de filmproducent en zijn maatschappij, red.] op de zitting blijkt dat de vragen die [de filmproducent en zijn maatschappij, red.] aan [de twee accountants, red.] willen voorleggen gericht zijn op de deugdelijkheid van het door hen verrichte onderzoek. Volgens [de filmproducent en zijn maatschappij, red.] is de inhoud van het rapport onjuist. In dat verband wijzen zij op een aantal specifiek door hen benoemde missers waarover zij [de twee accountants, red.] willen bevragen. [de filmproducent en zijn maatschappij, red.] willen bijvoorbeeld weten ‘waarom [de twee accountants, red.] bij het onderzoek een ander criterium hebben gehanteerd dan de regelgeving van NFF en CoBO’ of ‘waarom [de twee accountants, red.] geen rekening hebben gehouden met de verschillende definities die NFF en CoBO hanteren voor subsidiabele kosten’. De beantwoording van deze vragen kan ook geen nieuwe feiten aan het licht brengen, maar alleen de (vakinhoudelijke) standpunten en intenties van [de twee accountants, red.] weergeven. Daarvoor is een voorlopig getuigenverhoor, zoals hiervoor aangegeven, niet bedoeld.’
Laster
Het enige deel van het verzoek dat wél werd toegewezen, betreft het onderdeel waarin de filmproducent getuigen wil horen over vermeende laster door NFF en CoBO. De rechtbank acht dit voldoende concreet onderbouwd, onder meer op basis van de e-mail waarin werd gesproken over “roddel en achterklap” die besluitvorming over nieuwe projecten zou hebben beïnvloed. De filmproducent stelt hierdoor reputatieschade te hebben geleden en wil via getuigen achterhalen wat er precies is gezegd en door wie. De rechtbank vindt dat hij hierin voldoende belang heeft en wijst dit deel van het verzoek toe. Een beroep van NFF op verjaring werd afgewezen, omdat nog niet vaststaat wie de lasterlijke uitlatingen heeft gedaan.
Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2025:2524
Geef een reactie