Een accountant die voor anderhalf jaar is doorgehaald in het NBA-register, heeft daartegen vergeefs beroep aangetekend bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Hij blijft als enige betrokken accountant verantwoordelijk voor de tekortkomingen van een kantoor, ook al had hij daar persoonlijk geen bemoeienis mee, aldus het college.
De praktijk waar de accountant werkte, is in 2013 getoetst door de Raad voor Toezicht van de NBA. Die heeft het eindoordeel na beoordeling van twee dossiers ‘voldoet niet’ gegeven. Het kantoor had onder meer geen handboek, geen procedure voor het afhandelen van klachten en geen afdoende beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Na een gesprek met de raad is afgesproken dat de accountant niet meer zal werken voor het bedrijf, dat zich niet langer zal profileren als accountantspraktijk.
Tuchtklacht
Maar medio 2014 blijkt het bedrijf zich nog steeds accountantskantoor te noemen, onder verwijzing naar het NBA-lidmaatschap. Dat leidt tot een nieuwe briefwisseling, waarbij de raad nogmaals benadrukt dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van appellant in opzet en werking niet voldoet aan de eisen van de Wet op het accountantsberoep (Wab). De NBA wordt aangeraden een tuchtklacht in te dienen. De accountant is per 1 december 2014 niet meer verbonden aan het kantoor. Op 2 juli 2015 is de klacht ingediend en per 1 januari 2016 heeft de accountant zich laten uitschrijven uit het accountantsregister.
Hoger beroep
De Accountantskamer haalt de inschrijving van de accountant voor anderhalf jaar door. Die gaat in hoger beroep. Hij vindt dat de Kamer de gronden van de klacht niet heeft beoordeeld, maar onverkort van de NBA heeft overgenomen, terwijl een belangrijk deel betrekking heeft op controle- en assuranceopdrachten, waarvan geen sprake is. Ook zijn de doorgevoerde kwaliteitsverbeteringen niet getoetst. Bovendien was hij niet betrokken bij de twee dossiers waarop de Raad voor Toezicht haar oordeel baseerde.
Maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) stelt dat hij de enige accountant was die bij de organisatie betrokken was en daarom verantwoordelijk was voor het beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing. “Voor de beantwoording van de vraag of appellant terecht is tegengeworpen dat een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing ontbrak is dan ook niet van belang of appellant wel of niet persoonlijk betrokken was bij de getoetste samenstellingsdossiers.”
Andere bezwaren worden door het CBb eveneens van tafel geveegd: zo vindt de accountant dat de uitspraak van de Accountantskamer op onderdelen onjuist is. Het college is het daarmee wel eens, maar vindt dat niet bepalend voor het eindoordeel. Verder werpt de accountant tegen dat er nooit een hertoetsing is geweest, maar daarom blijkt hij nooit aantoonbaar te hebben gevraagd.
Geef een antwoord