Een RA meldde zich in 2020 ziek en zijn twee compagnons zegden later dat jaar de maatschapsovereenkomst op. Tijdens zijn ziekte zou hij cliënten hebben benaderd om te laten weten niet ziek te zijn maar een conflict binnen het kantoor te hebben, voerden de twee compagnons in een tuchtklacht onder meer aan. Ook was hij tijdens zijn ziekte wel in staat om zonder overleg geld naar zichzelf over te maken. De twee maten verweten de RA in hun tuchtklacht nog een paar misstappen, maar in navolging van de Accountantskamer oordeelt nu ook het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) dat de accountant niets valt te verwijten.
De drie werkten sinds 1 januari 2017 in maatschapsverband samen, maar al in 2020 liep het helemaal mis. De RA meldde zich ziek en kwam tegenover de andere twee maten van het accountantskantoor te staan. Na de ontbinding van de maatschapsovereenkomst werd het cliëntenbestand overgedragen aan een ander kantoor. Jaren later procederen de drie nog altijd tegen elkaar.
Accountantskamer
Bij de Accountantskamer stelden de twee in 2021 onder andere dat de RA het beroep in diskrediet heeft gebracht. Dat zou hij hebben gedaan door zich op 2 februari 2020 ziek te melden, terwijl hij op 23 februari 2020 wel in staat bleek om tweemaal van de bankrekening van de maatschap geld aan zichzelf over te maken, en door tijdens zijn ziekte cliënten te benaderen en hen te laten weten niet ziek te zijn maar een conflict binnen het kantoor te hebben. Daarnaast had de accountant volgens hen niet professioneel gehandeld door geen verklaring van een verzekeringsgeneeskundige te overleggen, zich niet beter te melden en niet meer voor het kantoor te werken, terwijl het de vraag is of hij ziek is/was. Ook waren er klachtonderdelen over de jaarrekeningen van de maatschap, en werd gesteld dat de RA in 2019 meer vakantie-uren had opgenomen dan was afgesproken en privébezoeken had geboekt als gewerkte uren voor de maatschap.
De Accountantskamer verklaarde de klacht in alle onderdelen ongegrond, omdat de RA de stellingen gemotiveerd had weersproken. Over en weer geldt dat aan het woord van de één niet meer of minder waarde kan worden toegekend dan aan het woord van de ander, waardoor niet kan worden vastgesteld of sprake is geweest van klachtwaardig handelen. Ook kan de accountant naar het oordeel van de Accountantskamer niet worden verweten dat hij vier verschillende conceptjaarrekeningen van de maatschap heeft opgesteld, omdat deze zijn opgesteld ten tijde van het tussen partijen bestaande conflict en de daaruit voortvloeiende afwikkeling van de maatschap. Verder is er geen voorschrift dat verbiedt dat een conceptjaarrekening wordt opgesteld als die van het jaar daaraan voorafgaand nog niet is vastgesteld.
Hoger beroep: onjuistheden Accountantskamer
De twee klagers lieten het er niet bij zitten en tekenden hoger beroep aan. Bij het CBb voeren ze aan dat de uitspraak van de Accountantskamer een aantal feitelijke onjuistheden bevat. Volgens vaste jurisprudentie van het College (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 14 maart 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BZ8141, en 10 december 2019, ECLI:NL:CBB:2019:656) dient de Accountantskamer de feiten vast te stellen voor zover dat voor de beoordeling van de jegens een accountant gerezen bezwaren dienstig is. Bij hun klacht hebben de twee niet aangegeven op welke wijze de vermeende onjuistheden de uiteindelijke beslissing zou hebben beïnvloed, ook niet nadat zij hiervoor op de zitting uitdrukkelijk de gelegenheid hadden gekregen. Voor vernietiging van de brestreden uitspraak vanwege de geconstateerde onjuistheden bestaat dan ook geen aanleiding.
Ziekmelding
Bij de verschillende klachtonderdelen in hoger beroep ziet het College geen aanleiding om de RA alsnog te veroordelen. Over de klachtonderdelen over de ziekmelding overweegt het College dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan de klager(s) is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van (gemotiveerde) betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Aan de klachtonderdelen a en b ligt de veronderstelling ten grondslag dat de RA zich ziek heeft gemeld, terwijl hij niet ziek was. De reden voor ziekmelding zou zijn gelegen in een conflict met een van zijn compagnons. De twee compagnons hebben deze veronderstelling echter niet concreet onderbouwd en hebben geen stukken in het geding gebracht ter ondersteuning van hun stelling. De RA heeft wel stukken in het geding gebracht, waaronder een brief van een (arbeidsongeschiktheids)verzekeraar van 7 mei 2020, waaruit blijkt dat hij een arts en een arbeidsdeskundige heeft bezocht en dat hij door de verzekeraar per 3 februari 2020 arbeidsongeschikt is verklaard. Naar het oordeel van het College bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de ziekte en de arbeidsongeschiktheid van de accountant. Dat hij volgens de klagers tijdens zijn ziekte een pr-evenement van het bedrijf van zijn familie heeft bijgewoond en dat hij maandelijks € 5.000,- overmaakte van de bankrekening van de maatschap naar zijn eigen bankrekening maakt dit niet anders.
De twee compagnons hebben niet betwist dat de RA volgens de maatschapsovereenkomst bevoegd was om deze laatste overboekingen te doen. Zij hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de accountant de liquiditeitspositie van de maatschap in gevaar heeft gebracht, oordeelt het College. Ook de andere klachtonderdelen worden opnieuw ongegrond verklaard.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2024:192
Geef een reactie