Een gescheiden vrouw heeft van de Hoge Raad gelijk gekregen in haar stelling dat een schenking van € 30.000 die tijdens het huwelijk is gedaan, aan haar toekomt. Ze kan terecht een beroep doen op de toen geformuleerde uitsluitingsclausule.
Het echtpaar is in 1985 in gemeenschap van goederen getrouwd. Daarna is driemaal € 10.000 aan de vrouw geschonken onder een uitsluitingsclausule, waarbij het geschonken bedrag wordt geacht niet onder de gemeenschap te vallen. De partners scheiden in 2014. Na verkoop van de gezamenlijke woning is van de overwaarde € 30.000 in depot gehouden. Beide ex-partners hebben een ander idee over wie van hen recht heeft op het geld. De vrouw vindt dat zij het bedrag van de schenkingen nog tegoed heeft, de man vindt dat zij ieder de helft moeten krijgen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw met succes een beroep kan doen op de uitsluitingsclausule ten tijde van de schenking.
Hof: geen recht van terugneming
Maar het gerechtshof vindt dat het anders ligt. De gezamenlijke bankrekening, waar de schenkingen op zijn gestort, behoren tot de huwelijksgemeenschap. Daar hoort het bedrag van € 30.000 ook toe. De vrouw kan geen beroep doen op het zogeheten recht van terugneming. Zij voert aan dat het ontvangen bedrag is geïnvesteerd in verbouwingen, maar het hof oordeelt dat niet vaststaat dat die zijn uitgevoerd na ontvangst van de schenking. ‘Derhalve is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van investeringen in een goed die aanleiding geven tot een vergoedingsrecht.’ Ook is niet aangetoond dat de vrouw meer heeft bijgedragen aan de huishouding dan waartoe zij op grond van de wet gehouden is, aldus het hof.
Schenking leidt tot vordering
Voor de Hoge Raad betoogt de vrouw dat het hof heeft miskend dat een echtgenoot die privévermogen in de gemeenschap heeft gestort, waardoor de gemeenschap is gebaat, een vordering ter hoogte van die storting krijgt op de gemeenschap.
Door storting op de gemeenschappelijke rekening zijn de schenkingen door vermenging tot het gemeenschapsvermogen gaan behoren, vindt ook de Hoge Raad. Maar daarmee heeft de vrouw in beginsel jegens de gemeenschap recht op vergoeding van dat bedrag. Dat het bedrag is aangewend voor diverse bestedingen, doet niet af aan het vergoedingsrecht van de vrouw: de gemeenschap is gebaat door het aan de vrouw toekomende bedrag van € 30.000.
Geen privéschulden
Zijn uit het gemeenschapsvermogen privéschulden van de vrouw voldaan, dan zal zij dat bedrag moeten vergoeden aan de gemeenschap. Daarvan is echter niet gebleken. ‘Het ligt op de weg van de andere echtgenoot, de man in dit geval, om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen op grond waarvan het vergoedingsrecht van de vrouw jegens de gemeenschap niet (of niet volledig) geldend kan worden gemaakt.’
De vrouw kan dus alsnog recht doen gelden op de volledige schenking: ‘De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de man slechts heeft gesteld dat het bedrag van de schenkingen is besteed aan de huishouding, vakanties en consumptieve uitgaven. Die stelling is […] geen afdoende verweer tegen de vordering van de vrouw, nu die uitgaven de voldoening van gemeenschapsschulden betreffen en daarom niet afdoen aan het vergoedingsrecht van de vrouw.’
Geef een reactie