Een ondernemer die de FIOD op zijn dak kreeg omdat te weinig BTW was afgedragen heeft ook in hoger beroep weinig succes met zijn betoog dat twee accountants van BDO daar een kwalijke rol bij hebben gespeeld. De Accountantskamer verklaarde de klachten tegen de AA en RA van het accountantskantoor eerder in alle onderdelen ongegrond. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) oordeelt nu dat de Accountantskamer enkele klachtonderdelen niet ongegrond, maar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Om die reden is het hoger beroep gegrond.
Uitspraak: ECLI:NL:CBB:2019:147
De onderneming die in 2009 was opgericht hield zich bezig met het beheren van contracten en de detachering van personeel bij opdrachtgevers in de vorm van contractbeheer. Vanaf eind 2010 maakte de onderneming een onstuimige groei door. De AA van BDO ging vanaf het boekjaar 2010 aan de slag voor het bedrijf met het samenstellen van jaarrekeningen, het verzorgen van aangiften vennootschapsbelasting en andere opdrachten. In verband met het matige niveau van de administratie bij het bedrijf werd veel overleg gevoerd over omzet en kosten met BDO, dat als accountant was aangetrokken nadat er eerst een belastingadviseur van een ander bedrijf actief was geweest.
Meer BTW verschuldigd
Er bleek weinig te kloppen van de in Exact ingevoerde boekhouding. Aan de Belastingdienst verstuurde BDO namens de klant een brief waarin de situatie werd uitgelegd en werd geschreven dat uit eigen herberekeningen bleek dat er veel meer BTW was verschuldigd (bijna twee ton) dan in het verleden was afgedragen. Ook werd aan de fiscus voorgesteld het gesprek met elkaar aan te gaan om een oplossing te zoeken. Daarbij werd aangegeven dat het bedrijf aan zijn verplichtingen wilde voldoen, maar daar op dat moment financieel niet toe in staat was. De ondernemer besluit daarna in 2014 zelf om de gehele administratie opnieuw in het boekhoudsysteem in te gaan voeren. De hele gang van zaken wekt de interesse van de FIOD en ook de AA van BDO wordt enkele dagen als verdachte aangemerkt, al blijkt dat al snel niet terecht.
Grove fouten
Wel blijft de ondernemer de twee betrokken accountants er keer op keer van beschuldigen dat de hele situatie mede is te wijten aan hun gebrekkige werk en dat BDO bovendien met ruim een kwart miljoen euro aan facturen veel teveel in rekening bracht. De AA in zijn rol als accountant bij het bedrijf, de RA als voorzitter van de Commissie Klachtbehandeling bij BDO. De AA zou volgens de ondernemer fouten hebben gemaakt waardoor er verschillen zijn ontstaan in onder meer BTW-posities tussen het administratiesysteem van de ondernemer en het systeem dat het accountantskantoor voor het opstellen van de jaarstukken gebruikt. De RA stelde zich volgens klager onvoldoende objectief en onafhankelijk op bij de klachtafhandeling. De ondernemer meent dat er door BDO een wanprestatie is geleverd en dat sprake is van grove fouten van de kant van BDO. Bij de Accountantskamer blijft daar niets van over, alle klachten worden ongegrond verklaard.
Hoger beroep
De ondernemer dient in hoger beroep bij het CBb maar liefst twaalf grieven in tegen de uitspraak van de Accountantskamer. Daarvan worden de meeste onderdelen net als eerder ongegrond verklaard. Drie onderdelen heeft de Accountantskamer echter onterecht ongegrond verklaard, spreekt het CBb uit. Daarbij gaat het onder andere om de stelling dat de AA hem geadviseerd zou hebben om zijn woning van zijn naam af te halen omdat de belastingdienst deze in beslag zou nemen en om de bedrijfsvoering te staken. Het College overweegt daarover dat het vermeend ongepaste advies volgens de ondernemer in mei/juni 2013 was gegeven. Dat betekent dat het klachtonderdeel niet is ingediend binnen drie jaar nadat appellanten hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, constateert het College. Het klachtonderdeel wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Excessieve facturatie
Het zesde klachtonderdeel houdt in dat de AA excessief zou hebben gefactureerd aan het bedrijf, te weten voor een bedrag van ruim € 250.000,–. Ook die klacht wordt anders dan bij de Accountantskamer niet-ontvankelijk verklaard. Het College overweegt daarover:
‘Zoals de accountantskamer in r.o. 4.7.2 van de tuchtuitspraak heeft overwogen is het aan de burgerlijke rechter en/of de Raad voor Geschillen voorbehouden om tussen partijen bindend te oordelen over civielrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants. Op grond van vaste rechtspraak van het College kan in het kader van een tuchtrechtelijke procedure alleen met succes over declaraties worden geklaagd indien een accountant bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor een schending van het bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep bepaalde aan de orde is. De accountantskamer heeft in de tuchtuitspraak overwogen dat daarbij onder meer gedacht moet worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust onjuiste of misleidende declaraties, derhalve te kwader trouw indient. Dat in het onderhavige geval van zo’n situatie sprake is geweest is volgens de accountantskamer niet aannemelijk geworden.
Het College constateert dat appellanten in hoger beroep slechts hebben herhaald dat betrokkene 1 excessief heeft gedeclareerd. Appellanten hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat onnodig vele extra uren zijn besteed aan uitzoeken en afstemmingen, doordat betrokkene 1 en [naam 12] niet met de standaardwerking van het door appellanten gebruikte programma Exact konden omgaan. Nu het zesde klachtonderdeel enkel betrekking heeft op de volgens appellanten te hoge declaraties van betrokkene 1, had de accountantskamer dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk dienen te verklaren. In zoverre slaagt de grief.’
Geef een reactie