Enkele recente arresten van het Europese Hof over doorstroom-BV’s lijken aanleiding te geven tot een verdere aanpassing in de bestaande vormgeving van de antimisbruikbepalingen in de vennootschaps- en dividendbelasting. Dat antwoord staatssecretaris Snel van Financiën op vragen van Kamerlid Van Raan (PvdD).
In de arresten van 26 februari 2019 oordeelde het HvJ EU onder andere dat lidstaten met een beroep op het leerstuk van misbruik van recht ook zonder nationale wettelijke bepaling een beroep op de voordelen van de EU-Moeder-dochterrichtlijn en de EU-Interest- en royaltyrichtlijn door belastingplichtige kunnen blokkeren. Hoewel het HvJ EU in de genoemde arresten met een reeks aanwijzingen het misbruikbegrip weliswaar nader heeft ingevuld, betekent dit niet dat na de arresten precies duidelijk is in welke situatie er op basis van het EU-recht wel en wanneer er geen sprake is van misbruik, schrijft Snel.
De arresten lijken volgens de staatssecretaris aanleiding te geven tot een verdere aanpassing in de bestaande vormgeving van de antimisbruikbepalingen in de vennootschaps- en dividendbelasting. ‘Omdat niet is uit te sluiten dat in een situatie waarin is voldaan aan de substance-eisen – beoordeeld naar alle feiten en omstandigheden – toch sprake kan zijn van misbruik zoals uiteengezet in de arresten, zullen in het op Prinsjesdag in te dienen wetsvoorstel voor de introductie van een bronbelasting op rente- en royaltybetalingen naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties ook wijzigingen in de vennootschaps- en dividendbelasting worden voorgesteld. Hierdoor zal de rol van de huidige substance-eisen per 1 januari 2020 wijzigen en zullen deze substance-eisen van belang worden bij de bewijslastverdeling.
Door de voorgestelde wijzigingen zal ook in situaties waarin is voldaan aan de substance-eisen, de Belastingdienst – anders dan nu het geval is – misbruik kunnen aanpakken door aannemelijk te maken dat sprake is van misbruik. Er is echter een overlap tussen de huidige substance-eisen en de aanwijzingen in de arresten van het HvJ EU. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de aanwijzingen die zien op de werkelijk gemaakte kosten, het personeel en de beschikking hebben over kantoorruimte. De huidige substance-eisen betreffen naast een aantal objectieve ook een aantal meer subjectieve eisen. Hierbij moet tevens worden bedacht dat de loonsomeis van minimaal € 100.000 een vergoeding moet vormen voor de relevante werkzaamheden. In het geval van de dividendbelasting betreft dit een vergoeding die verband houdt met het houden van een deelneming en het vervullen van een schakelfunctie. De salariskosten die samenhangen met andere werkzaamheden worden hierbij dus niet in aanmerking genomen. Hierdoor zal in misbruiksituaties waarin een lichaam wordt tussengeschoven om de Nederlandse dividendbelasting te ontgaan in de regel niet worden voldaan aan de substanceeisen. Op grond van het voorgaande acht ik het nog steeds goed verdedigbaar dat de huidige Nederlandse antimisbruikbepalingen op hoofdlijnen in overeenstemming zijn met de arresten van 26 februari 2019. Het is daarom niet de verwachting dat veel vaker met succes het standpunt kan worden ingenomen dat sprake is van misbruik. […] Desalniettemin zal de praktijk nauwlettend worden gevolgd. De Belastingdienst zal uitgesproken gevallen aan de rechter voorleggen.’
Geef een reactie