Liet een ondernemer met een administratiekantoor zijn schadevordering richting een ander administratiekantoor vallen na bedreiging door de andere partij of verzon hij die bedreiging om onder zijn betalingsverplichtingen uit te komen? Over die vraag mocht de rechtbank Midden-Nederland zich onlangs buigen, nadat er onenigheid tussen beide administratiekantoren was ontstaan over de beëindigingsovereenkomst van hun samenwerkingsverband.
Beëindigde samenwerking
De gedaagde ondernemer runt een administratiekantoor in de vorm van een eenmanszaak. Ook de eisende partij, een BV, is op dat vakgebied werkzaam. Beide partijen werkten van januari 2017 tot medio 2019 samen in een VOF. Op 28 juni 2019 ondertekenden de partijen een beëindigingsovereenkomst, waarin een verplichting van de gedaagde was opgenomen om € 90.000,- te betalen aan de andere partij. Daarvan betaalde hij echter maar € 75.000,-.
Bedreiging
De BV vorderde daarop bij de rechtbank betaling van de resterende € 15.000,-. De gedaagde ondernemer deed echter een beroep op de vernietigbaarheid van de beëindigingsovereenkomst wegens bedreiging. Hij stelde bovendien dat de andere partij tijdens de samenwerking slecht werk had geleverd, waardoor cliënten van hem waren weggelopen. Daardoor zou hij circa € 45.000,- aan toekomstige winst zijn misgelopen, waarvoor hij de andere partij aansprakelijk hield. Die schadevordering maakte volgens hem aanvankelijk deel uit van zijn eisenpakket bij de onderhandelingen over de beëindigingsovereenkomst, maar hij had de schadevordering laten vallen omdat volgens hem een van de bestuurders van de BV had gedreigd om zijn e‑mailverkeer openbaar te maken. Daarom vroeg hij om vernietiging van de beëindigingsovereenkomst voor zover die betrekking had op de gevorderde € 15.000,-. In reconventie vorderde de ondernemer daarom dat de andere partij zou worden veroordeeld tot betaling van de schadevordering van € 45.000,-, te vermeerderen met rente en kosten.
Bedreiging niet komen vast te staan
Tegenover de beschuldiging van bedreiging bracht de andere partij in dat die bedreiging achteraf zou zijn verzonnen om onder de betalingsverplichtingen uit te komen. De van bedreiging beschuldigde bestuurder van de BV ontkende die bedreiging ook. Gelet op die betwisting had het, naar het oordeel van de rechtbank, op de weg van de gedaagde gelegen om zijn stellingen over het bedreigingsgesprek en over de gevolgen daarvan meer concreet te maken, bijvoorbeeld door het noemen van een datum of door het specificeren van andere kenmerken van dat bezoek. Ook had het op zijn weg gelegen om beter te onderbouwen waarom een redelijk oordelend mens door deze specifieke bedreiging kan worden beïnvloed (zie: artikel 3:44 lid 2 BW). Bij gebreke daarvan is de gestelde bedreiging onvoldoende onderbouwd en niet vast komen te staan, oordeelt de rechtbank.
Schadevordering
Omdat de rechtbank het beroep op partiële vernietiging van de beëindigingsovereenkomst heeft afgewezen komt de rechtbank vervolgens toe aan het beoordelen van de reconventionele vordering van € 45.000,- van de gedaagde ondernemer. Ook daarmee heeft hij geen succes. De ondernemer stelde dat de BV zich eraan had verbonden om werkzaamheden uit te voeren voor cliënten van hem, maar dat die werkzaamheden zo slecht zijn uitgevoerd dat cliënten geen opdrachten meer verlenen aan de gezamenlijke VOF en ook niet meer aan hemzelf.
De BV betwistte de schadevordering en voerde aan creditfacturen te hebben verstrekt voor een deel van de gevallen waarnaar werd verwezen. Over die gevallen hadden partijen dus afspraken gemaakt. Daarnaast voerde de BV aan dat de beëindigingsovereenkomst bepaalt dat partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend, waardoor de gedaagde ondernemer niets meer te vorderen heeft.
Dit laatste verweer slaagt. In conventie is het beroep op bedreiging afgewezen, zodat vaststaat dat tussen partijen de afspraken in de beëindigingsovereenkomst gelden. Dat geldt ook voor de door partijen over en weer verleende finale kwijting, die naar het oordeel van de rechtbank ook ziet op de schadevordering. De schadevordering stuit dan ook af op deze kwijting en is daarom niet toewijsbaar.
Geef een reactie