Een student accountancy heeft tot aan het gerechtshof geprobeerd de Hogeschool van Amsterdam (HvA) aansprakelijk te stellen voor door hem geleden schade die hij meende te hebben als gevolg van studievertraging wegens nalatigheid van de HvA. De man wist pas met de zeventiende versie van zijn afstudeerrapport (waar hij een 5,9 voor kreeg) de vierjarige voltijd bacheloropleiding Accountancy af te ronden. Tevergeefs, want het hof constateert dat de inzet van de student gedurende het gehele afstudeertraject door de HvA onvoldoende werd geacht en uit niets blijkt dat de student het daar op enig moment mee oneens is geweest en de HvA niet in redelijkheid tot die beoordeling heeft kunnen komen.
Uitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2020:1276
Tekortschietende begeleiding
De inmiddels afgestudeerde accountant startte in het studiejaar 2015-2016 met het afstudeertraject en studeerde uiteindelijk op 10 april 2017 af. Al op 7 december 2016 stelde zijn advocaat, tevens zijn moeder, de HvA aansprakelijk voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van studievertraging wegens volgens hem tekortschietende begeleiding door de HvA bij het afstudeertraject. De HvA wees de aansprakelijkheid echter af, waarna de student naar de rechter stapte.
Kantonrechter
De kantonrechter wees de vorderingen van de afgestudeerde accountant echter af op 6 april 2018. De kantonrechter overwoog daarbij dat geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen door de HvA en dat de afgestudeerde accountant bovendien onvoldoende had gesteld en onderbouwd om causaal verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen van de HvA en de opgetreden studievertraging te kunnen aannemen.
Hof
De afgestudeerde accountant legde zich daar echter nog altijd niet bij neer en stelde hoger beroep in bij het Gerechtshof Amsterdam. Ook het hof ziet echter geen aanknopingspunten voor de aansprakelijkheid van de hogeschool, blijkt uit de uitspraak:
Het hof neemt veronderstellenderwijs aan dat de HvA op een of meer van de door [appellant] genoemde punten steken heeft laten vallen. Tussen partijen staat in ieder geval niet ter discussie dat de communicatie tussen [appellant] en zijn begeleider [A] in de periode vanaf april 2016 niet optimaal is geweest. Dit leidt evenwel niet tot de door [appellant] gestelde aansprakelijkheid van de HvA. Daarvoor is redengevend dat niet aannemelijk is geworden dat de door [appellant] gestelde schade niet zou zijn ingetreden in de denkbeeldige situatie dat de HvA in alle opzichten aan de toepasselijke norm had voldaan. Daartoe overweegt het hof dat in de periode vanaf december 2016 [B] [appellant] heeft begeleid. De HvA heeft onweersproken aangevoerd dat [B] heeft ervaren dat [appellant] de feedback van [B] telkens weer niet of onvoldoende, dan wel onvolledig, verwerkte in zijn afstudeerrapport. Zo heeft [B] in zijn e-mail van 16 december 2016 aan [appellant] , aangehaald in de memorie van antwoord (onder 36), onder meer geschreven: “in eerdere “verbeterslagen” hebben we geconstateerd dat er weliswaar zaken verbeterd waren maar vaak niet volledig, waardoor weer nieuwe fouten ontstonden. Kijk dus goed in hfd.7 dat je alles door verandert, waardoor de zaak consistent wordt en we in ieder geval dat hoofdstuk woensdag kunnen afsluiten.” Uit niets blijkt dat [appellant] het op enig moment daarmee oneens is geweest en dat de HvA niet in redelijkheid tot die beoordeling heeft kunnen komen. In dat verband acht het hof evenals de kantonrechter ook van belang dat [appellant] desgevraagd ter comparitie in eerste aanleg heeft verklaard dat zijn inzet voor de periode vanaf december 2016 voor het afstudeerproject is gewaardeerd met (niet meer dan) een 4, en dat die inzet niet afweek van de daaraan voorafgaande periode. De inzet van [appellant] is derhalve gedurende het gehele afstudeertraject door de HvA onvoldoende geacht. Ook hiervoor geldt dat uit niets blijkt dat [appellant] het op enig moment daarmee oneens is geweest en dat de HvA niet in redelijkheid tot die beoordeling heeft kunnen komen. Deze beide omstandigheden maken dat, zelfs indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de HvA ter zake de begeleiding van [appellant] gedurende diens afstudeertraject enig verwijt valt te maken, niet aannemelijk is dat de opgetreden studievertraging daarvan (in overwegende mate) het gevolg is geweest.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat de door hem gestelde studievertraging in causaal verband staat tot enige door hem gestelde schending van de in 3.5 geformuleerde norm (de norm van hetgeen van een redelijk handelende en redelijk bekwame hogeschool in de gegeven omstandigheden kan worden verlangd, AV). Zijn vordering tot schadevergoeding strandt alleen al hierop.
J. N. Weezenberg RA zegt
Een aanwinst voor ons beroep !