Het gerechtshof Amsterdam vernietigde eind vorig jaar aansprakelijkstellingen, omdat het recht op dwanginvordering van de onderliggende belastingschuld zou zijn verjaard. Het recht op dwanginvordering van de aansprakelijkheidsschuld eindigde daarmee ook. De fiscus is het niet eens met het hof en stelt cassatie in.
Dat komt naar voren uit een nieuw standpunt van de Kennisgroep invordering & civiel. De kennisgroep heeft naar aanleiding van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 28 november 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:2936) een vraag beantwoord over de uitleg van artikel 27, tweede lid, van de Invorderingswet 1990.
De beschikkingen aansprakelijkstelling werden vernietigd, omdat volgens het hof het recht op dwanginvordering van de onderliggende belastingschuld is verjaard. Het recht op dwanginvordering van de aansprakelijkheidsschuld eindigt daarmee ook, omdat deze accessoir is aan de belastingschuld (zie ook artikel 53.1 van de Leidraad Invordering 2008).
Vraag
Wordt de verjaringstermijn van het recht op dwanginvordering, in het geval de belastingschuldige is opgehouden te bestaan en de ontvanger voor zijn onbetaald gelaten belastingschuld een derde aansprakelijk heeft gesteld, verlengd met de termijn dat de aansprakelijk gestelde voor de aansprakelijkstelling uitstel van betaling heeft gehad?
Antwoord
Ja. Op grond van artikel 27, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 treedt de aansprakelijk gestelde voor de belastingschuld in de plaats van de belastingschuldige (als die is opgehouden te bestaan), voor zover het betreft de stuiting van de verjaring of de verlenging van de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling. Dit betekent dat de verjaringstermijn in een dergelijke situatie wordt verlengd met de tijd dat de aansprakelijk gestelde uitstel van betaling heeft gehad voor de aansprakelijkheidsschuld.
Een nadere beschouwing hierover van de kennisgroep is te vinden bij het door de Belastingdienst gepubliceerde standpunt.
Geef een reactie