De Hoge Raad heeft bepaald dat de accountants die cijfers opstelden in opdracht van een ondernemer geen zorgplicht hadden richting investeerders die naar eigen zeggen mede op basis van die te rooskleurige cijfers de onderneming overnamen.
Uitspraak: ECLI:NL:HR:2021:149
De investeerders wilden de onderneming in de productie en verkoop van luxe motorsloepen overnemen. Omdat de jaarstukken 2000 en 2001 nog niet waren opgesteld gaf de toenmalige directie van de sloepbouwer in mei 2002 opdracht aan een accountant om de jaarrekeningen over 2000 en 2001 samen te stellen. Iets later werd ook opdracht gegeven tot het opstellen van de halfjaarcijfers 2002. Dit werd gedaan door een andere accountant. In augustus werden alle jaarcijfers opgeleverd. Vier maanden later stapte nog een derde investeerder in.
Berisping accountants
Na de overname bleek, aldus de investeerders, dat de sloepenbouwer er financieel veel slechter voor stond dan zij uit de jaarstukken hadden kunnen opmaken. De accountants zouden – kort gezegd – omzet hebben toegerekend aan verkeerde periodes en daarmee de investeerders op het verkeerde been hebben gezet. Op 4 januari 2011 oordeelde het College van Beroep voor het bedrijfsleven daarover dat een deugdelijke grondslag ontbrak voor de jaarstukken 2000 en 2001 die de ene accountant had samengesteld, en voor de halfjaarcijfers 2002 die de andere accountant had opgesteld. Aan beiden werd daarvoor een berisping opgelegd.
Oordeel gerechtshof
De rechtbank en het gerechtshof wezen echter de vorderingen van de investeerders richting de accountants en een betrokken belastingadviseur af. De investeerders hadden betoogd dat ze mochten vertrouwen op de beschikbare, door de accountant opgestelde jaarrekeningen en halfjaarcijfers en de mededeling van de belastingadviseur dat onderzoek door een ander accountantskantoor niet nodig was. Die stelling werd echter gemotiveerd betwist. Zonder nadere toelichting, welke ook in hoger beroep ontbrak, is niet duidelijk hoe dat (teleurgestelde) vertrouwen in de financiële verslaglegging en de (vermeende) mededelingen van de belastingadviseur tot de conclusie zouden moeten leiden dat sprake is van schending van de zorgplicht van de accountant jegens de investeerders, oordeelde het Hof. Weliswaar waren de jaarcijfers opgesteld teneinde de investeerders inzicht te geven ten behoeve van hun aankoopbeslissing, maar daarmee is nog niet gezegd dat de accountant er ten tijde van het uit handen geven van de cijfers aan zijn opdrachtgever rekening mee diende te houden dat de cijfers ter beschikking zouden komen van de investeerders en dat die bij het nemen van hun aankoopbeslissing op die cijfers zouden vertrouwen. Deze cijfers werden immers medio augustus 2002 door de accountant ter beschikking van de directie gesteld en de investeerders kwamen pas in het laatste kwartaal van 2002 als kopers in beeld. Voorts is niet gebleken dat de accountant op de hoogte was van voormeld gebruik van die cijfers door de investeerders, oordeelde het hof.
Hoge Raad: zorgplicht met betrekking tot cijfers
Bij de Hoge Raad werd betoogd dat het hof had miskend dat, indien vaststaat dat de accountant wist of behoorde te weten dat zijn rapportage ter beschikking van derden zou komen die daarop zouden vertrouwen om een beslissing over een transactie te nemen en er dus sprake is van een zorgplicht van die accountant jegens die derde, het in dat geval niet relevant is of de accountant weet of behoort te weten exact welke derden (zeer) waarschijnlijk op de rapportage van de accountant zullen vertrouwen bij het nemen van hun investeringsbeslissing. Bedoelde zorgplicht zou namelijk gelden jegens iedere derde, ongeacht of de accountant bij het uit handen geven van zijn rapportage met het bestaan of de identiteit van één specifieke derde (reeds) bekend is of behoort te zijn. Voor het ontstaan van de zorgplicht is slechts vereist dat de accountant ermee bekend is dat een derde op de rapportage zal gaan vertrouwen, werd door de investeerders aangevoerd.
De Hoge Raad oordeelt daar echter anders over. De vraag of een accountant bij de uitoefening van een niet-wettelijke taak jegens een derde heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt, dient te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet mede acht worden geslagen op de functie van de accountant in het maatschappelijk verkeer. Indien de accountant gezien het belang dat een derde aan zijn rapportage zal hechten, ermee rekening moet houden dat die derde zijn gedrag mede door de inhoud van die rapportage laat bepalen, kan het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat die derde aan die rapportage ten onrechte of onjuiste betekenis toekent, in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Voor het antwoord op de vraag of de accountant jegens de investeerders een zorgplicht had zijn dus alle omstandigheden van het geval van belang. Voor een bevestigend antwoord op die vraag volstaat niet dat de accountant jegens anderen een zorgplicht had omdat zij wist of behoorde te weten dat haar rapportage ter beschikking van die anderen zou komen en dat die anderen daarop zouden vertrouwen om een beslissing over een transactie te nemen. Het onderdeel faalt dus omdat de daarin verdedigde rechtsopvatting in haar algemeenheid onjuist is, spreekt de Hoge Raad uit.
Voor zover in het onderdeel tevens de klacht besloten ligt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de accountant geen zorgplicht had jegens specifiek twee later aangehaakte investeerders [eisers 6 en 7], geldt het volgende. Vast staat dat de jaarrekeningen en halfjaarcijfers waarom het in deze zaak gaat medio augustus 2002 door de accountant ter beschikking zijn gesteld van de directie van de verkopende onderneming. In die periode hebben twee andere investeerders de aandelen in het kapitaal van de sloepbouwer gekocht. [eisers 6 en 7] zijn pas in het laatste kwartaal van 2002 als kopers van de – toen door de andere investeerder gehouden– aandelen in beeld gekomen.
Het oordeel van het hof komt erop neer dat de accountant jegens [eisers 6 en 7] niet een zorgplicht heeft geschonden die bestaat in het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat derden zoals [eisers 6 en 7] aan de jaarrekeningen en halfjaarcijfers ten onrechte of onjuiste betekenis zouden toekennen. De accountant behoefde namelijk ten tijde van het uit handen geven van de cijfers aan de verkopende onderneming – medio augustus 2002 – geen rekening ermee te houden dat de door haar opgestelde cijfers enige tijd na de aankoop van de aandelen door de investeerders ter beschikking van opvolgende kopers als [eisers 6 en 7] zouden komen en dat laatstgenoemden hun gedrag mede door die cijfers zouden laten bepalen. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, spreekt de Hoge Raad uit. Ook in zoverre faalt het onderdeel.
Geef een reactie