Hoe lang mag je als ondernemer door blijven gaan met het afnemen van producten bij leveranciers als de accountant en een financieel adviseur hebben gewaarschuwd voor het voortbestaan van je bedrijf en voor het risico van bestuurdersaansprakelijkheid? En in hoeverre heeft de leverancier zelf een verantwoordelijkheid om zich op de hoogte te stellen van een waarschuwing over het voortbestaan die de accountant bij de jaarrekening afgeeft? Daarover boog de rechtbank Gelderland zich onlangs in een zaak waarin drie leveranciers van eieren de bestuurder van een failliete eierhandel aansprakelijk wilden stellen.
De rechtbank oordeelt dat er van bestuurdersaansprakelijkheid in dit geval geen sprake kan zijn. Zolang de bestuurder heeft kunnen menen dat zijn bedrijf reële mogelijkheden had om te blijven voortbestaan, kan hem niet worden verweten dat hij pogingen in het werk stelde om die mogelijkheden te realiseren. Daartoe was nodig dat hij eieren bleef leveren en dus ook dat hij eieren bleef afnemen. Door dat te doen zonder zijn leveranciers uitdrukkelijk te wijzen op de financiële toestand van zijn bedrijf, nam hij weliswaar ook voor hen een zeker risico, maar daar staat tegenover dat niet voldoende gemotiveerd is betwist dat zij op grond van de gepubliceerde jaarrekening van 2015 en informatie in de markt op de hoogte waren of hadden kunnen zijn van het risico dat zij liepen als zij eieren aan de eierhandelaar leverden en dat zij zich ook actief op de hoogte hadden kunnen stellen.
Uitspraak: ECLI:NL:RBGEL:2021:1318
De gedaagde bestuurder was samen met zijn broer (indirect) aandeelhouder in een bedrijf dat zich bezighield met de handel in eieren, in het bijzonder kooi-eieren. Het bedrijf kocht eieren in bij overwegend grote pluimveehouders en verkocht deze eieren door aan ondernemingen in de voedingsverwerkende industrie. Dit wordt ook wel ‘collecterende handel’ genoemd. Drie leveranciers die later de zaak tegen de bestuurder aanspanden leverden tot juni 2017 eieren aan de handelaar.
Verliezen, waarschuwingen accountant en financieel adviseur
In 2014 en 2015 leed het bedrijf verliezen. In de toelichtingen van 31 augustus 2015 en 15 december 2016 bij de jaarrekeningen over die jaren wees de accountant van het bedrijf erop dat het onzeker is of de onderneming zou kunnen blijven voortbestaan gezien de genoemde verliezen en gezien de verhouding tussen de kortlopende schulden en de totale activa. Eind 2016 nam het bedrijf een financieel adviseur van Kanstruct Bedrijfsadvies in de arm. In een notitie van 28 december 2016 schreef de financieel adviseur aan onder anderen de bestuurder: “De risico’s op bestuurdersaansprakelijkheid zijn aanzienlijk/onaanvaardbaar groot en adviseer in deze om z.s.m. daarin de juiste stappen te ondernemen op basis van de aan te leveren cijfers 2016. Deze besluiten dienen uiterlijk 15 januari 2017 te worden genomen, daar verder uitstel onverantwoord is.”
Faillissement
Op 6 maart 2017 zegde de Rabobank het krediet van het bedrijf op met een opzegtermijn van drie maanden. De drie leveranciers bleven ondertussen tot in mei en juni 2017 eieren leveren. Daarvoor gestuurde facturen bleven onbetaald tot bedragen van in totaal respectievelijk € 84.483,94, € 51.078,00 en € 26.477,84. Op 13 juni 2017 blokkeerde de bank daadwerkelijk de kredietfaciliteit van het bedrijf, dat uiteindelijk op 26 september 2017 op eigen verzoek failliet werd verklaard.
Zaak over bestuurdersaansprakelijkheid: onrechtmatig handelen?
Bij de rechtbank Gelderland stelden de drie leveranciers de bestuurder aansprakelijk voor de onbetaald gebleven facturen. De drie voerden onder meer aan dat de bestuurder wist of had moeten weten dat hij vanaf de opzegging van het krediet op 6 maart 2017 onrechtmatig zou handelen als hij nog namens de eierhandel verplichtingen zou aangaan. Volgens de leveranciers is het voor aansprakelijkheid van de bestuurder niet nodig dat hem een ernstig verwijt treft. De gedachte achter de leer dat een bestuurder alleen aansprakelijk is als hem een voldoende ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, is dat zo ondernemerschap wordt gefaciliteerd doordat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate laten bepalen door defensieve overwegingen. Omdat de bestuurder op de peildata wist dat de onderneming ten dode was opgeschreven en ontslag van het beperkte aantal personeelsleden onvermijdelijk was, speelt dat maatschappelijke belang volgens de leveranciers in dit geval niet.
Bestuurder: risico’s waren bekend
De bestuurder stelde ter verdediging dat de financiële situatie van het bedrijf in de markt alom bekend was. De jaarrekening over 2015 was op 16 december 2016 gepubliceerd, zodat iedereen daarvan kennis kon nemen. Pluimveehouders die eieren aan het bedrijf leverden, wisten dat zij daarmee een debiteurenrisico liepen. Zij kozen daar toch voor om zo hogere prijzen te realiseren en een drukmiddel te hebben tegenover de afnemers in de voedingsverwerkende industrie. In 2016 deden zich tegenslagen voor, te weten onverwachte wijzigingen in de prijsnoteringen en een salmonellabesmetting. Ook deze problematiek, die bij verschillende eierhandelaren tot substantiële verliezen heeft geleid, was in de markt algemeen bekend. Ondanks ingrepen door de bestuurder, hebben deze tegenslagen ertoe geleid dat het bedrijf het jaar 2016, in het begin waarvan zij nog winst had gemaakt, afsloot met een verlies van bijna een miljoen euro. De bank heeft vervolgens het krediet opgezegd.
Beoordeling bestuurdersaansprakelijkheid
De rechtbank stelt wel de eis van een voldoende ernstig persoonlijk verwijt. De rechtbank volgt de leveranciers niet in hun betoog dat het door hen genoemde maatschappelijke belang in het onderhavige geval niet speelt. Dat het faillissement van de eierhandel op enig moment onafwendbaar werd, neemt niet weg dat de bestuurder heeft geprobeerd, en als bestuurder van de vennootschap ook moest proberen, dat faillissement af te wenden zolang dat een reële mogelijkheid was. Bij de beoordeling van de vraag of hij daarbij als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld, moet ook worden betrokken de kans dat het faillissement kon worden afgewend op het moment dat hij het bedrijf bond en het risico dat hij met zijn handelen ook voor zijn leveranciers heeft aanvaard. Zoals de leveranciers terecht stellen, dient het handelen van de ondernemer als bestuurder daarbij terughoudend te worden beoordeeld. Dat de beoordeling aan de hand van deze maatstaf ertoe kan leiden dat de leveranciers hun vorderingen niet voldaan zullen krijgen, behoort tot hun bedrijfsrisico.
Wanneer was onzekerheid over voortbestaan duidelijk?
De rechtbank oordeelt op basis van het voorgaande als volgt. Het moet de bestuurder in elk geval op 31 augustus 2015 en op 15 december 2016 duidelijk zijn geweest dat het voortbestaan van het bedrijf op die data onzeker was, omdat de accountant de vennootschap daarop heeft gewezen in zijn toelichtingen van die data bij de jaarrekeningen over 2014 en 2015. Vanaf 28 december 2016 moet het hem vervolgens duidelijk zijn geworden dat er toen een serieuze dreiging van bestuurdersaansprakelijkheid was ontstaan, omdat de financieel adviseur hem daarop heeft gewezen in zijn notitie van die datum. Toen de bank na de tegenslagen in 2016 op 6 maart 2017 mondeling het krediet van de eierhandel opzegde met inachtneming van een termijn van drie maanden, moet de bestuurder hebben begrepen dat de situatie voor het bedrijf nijpend was geworden.
Reële mogelijkheden voortbestaan
Dat de bestuurder van de verslechterende financiële situatie van het bedrijf op de hoogte was en ervoor was gewaarschuwd, wil echter niet zonder meer zeggen dat hij vanaf 31 augustus 2015, vanaf 28 december 2016 of vanaf 6 maart 2017 geen verplichtingen meer voor het bedrijf mocht aangaan door eieren af te nemen. Zolang de bestuurder heeft kunnen menen dat het bedrijf reële mogelijkheden had om te blijven voortbestaan, kan hem niet worden verweten dat hij pogingen in het werk stelde om die mogelijkheden voor het bedrijf te realiseren. Daartoe was nodig dat hij eieren bleef leveren en dus ook dat hij eieren bleef afnemen. Door dat te doen zonder zijn leveranciers uitdrukkelijk te wijzen op de financiële toestand van het bedrijf nam hij weliswaar ook voor hen een zeker risico, maar daar staat tegenover dat niet voldoende gemotiveerd is betwist dat zij op grond van de gepubliceerde jaarrekening van 2015 en informatie in de markt op de hoogte waren of hadden kunnen zijn van het risico dat zij liepen als zij eieren aan het bedrijf leverden en dat zij zich ook actief op de hoogte hadden kunnen stellen.
Reële mogelijkheden aangetoond
De reële mogelijkheden die de bestuurder voor het bedrijf zag, waren in het bijzonder de aflossing van een substantiële schuld aan het bedrijf door een debiteur en een mogelijke samenwerking of overname van een ander bedrijf. Uit een e-mailbericht van de bank van 7 juni 2017 blijkt bovendien dat de bank op die datum bereid was de kredietfaciliteit voort te zetten tot 13 juni 2017, de datum waarop de eierhandel de gronden van haar verzoek om opschorting van de uitwinning van zekerheden mondeling aan de bank zou komen toelichten. Omdat de kansen van het bedrijf om te blijven voortbestaan gezien deze opstelling van de bank tot half juni 2017 nog reëel waren, heeft de bestuurder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden de activiteiten van het bedrijf voortgezet en treft hem er geen ernstig persoonlijk verwijt van dat hij dat bedrijf nog op 12 juni 2017 heeft gebonden ten opzichte van een van de leveranciers en nog in week 23 (5 t/m 11 juni) aan twee andere leveranciers.
Schuldenlast omlaag gegaan
Dat oordeel wordt bevestigd doordat de totale schuldenlast van het bedrijf lager was toen zij failliet werd verklaard dan toen het krediet werd opgezegd, namelijk € 2.909.657,82 op 26 september 2017 en € 3.795.434,15 op 6 maart 2017. Hieruit leidt de rechtbank af dat het beleid van de bestuurder om de onderneming tot in september voort te zetten in het belang was van de gezamenlijke schuldeisers en van de eierhandel als onderneming. Dat het er ook toe heeft geleid dat het bedrijf haar schulden aan de bank kon aflossen zodat de bank de bestuurder niet aansprak als borg, maakt dat beleid niet onrechtmatig.
De conclusie is dat de bestuurder niet als bestuurder aansprakelijk is voor de schade die de drie leveranciers hebben geleden doordat de eierhandelaar hun vorderingen niet heeft voldaan. Hun vordering om de bestuurder tot schadevergoeding te veroordelen wordt daarom afgewezen.
Geef een reactie